Feminisme en het Onvoorwaardelijk Basisinkomen

feminisme

feminismeDe invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) wordt vaak aangeprezen als een positieve stap in termen van van vrijheid, welzijn en sociale rechtvaardigheid. Dat is zeker de mening van mensen zoals Philippe Van Parijs en Karl Widerquist. In mijn laatste twee posts heb ik, John Danaher [1], aandacht besteed aan hun argumenten voor een OBi. Je kan ze hier [2] en hier [3] vinden.

Maar kunnen er andere, minder vooruitstrevende effecten als gevolg van de invoering van een OBi optreden? In dit en het volgende bericht, wil ik een aantal feministische visies op het OBi onder de loep nemen. Aan de hand van dit onderzoek zullen we zien dat er voor feministen argumenten zijn om de introductie van een OBi te verwelkomen, maar dat er ook redenen voor bezorgdheid zijn.

In het eerste deel [van mijn twee blogs over het feminisme en het basisinkomen, FB] zal ik proberen om drie dingen te doen. Eerst kijk ik naar de mogelijke gevolgen van een OBi voor vrouwen op individueel en maatschappelijk niveau. Daarna kijk ik naar vier visies die vanuit een feministisch standpunt pleiten voor een OBi. En als derde zal ik ingaan op twee argumenten die vanuit feministisch perspectief niet gunstig zijn voor een OBi. Deze discussie is gebaseerd op twee belangrijke bronnen: Ingrid Robeyns’ A Gender Analysis of Basic Income (Een Genderanalyse van het Basisinkomen) en Tony Fitzpatrick’s A Basic Income for Feminists? (Een basisinkomen voor Feministen?) Beide zijn eerder verschenen als hoofdstukken in het boek Basic Income: An Anthology of Contemporary Research [4].

Voor ik begin, een paar woorden over de gebruikte terminologie. Het is natuurlijk erg misleidend om te suggereren dat er een enkel, eenduidig “feministisch perspectief” over dit onderwerp bestaat of zou kunnen bestaan. Om de doodeenvoudige reden dat de feministische beweging veel te divers en te veelzijdig is om een dergelijke bewering te wettigen. Traditioneel hield het liberale, feministische project zich bezig met de toelating van vrouwen tot juridische en economische rechten en privileges die mannen genieten. De doelstellingen van dit project hielden dingen in als het verlenen van stemrecht aan vrouwen, het recht op eigendom, het recht om contracten af te sluiten, alsmede de mogelijkheid om betaald werk te zoeken en te behouden. Om verschillende redenen wordt het liberale project als ontoereikend beschouwd. De belangrijkste daarvan is misschien wel dat vrouwen zich moeten aanpassen aan mannen waardoor patriarchale overtuigingen en praktijken bestendigd worden. Daarom hebben verschillende feministische groepen alternatieve doelen geformuleerd en nagestreefd. Daartoe behoren zaken als de creatie van een volledig sekse-neutraal (of misschien zelfs post-gender) samenleving, hoewel de precieze vorm die deze zou moeten aannemen en de juiste middelen voor de verwezenlijking ervan, nog ter discussie staat.

Dat is belangrijk voor het beoordelen van de argumenten die hieronder besproken worden. Eén van de belangrijkste kenmerken van het feministische debat over het onvoorwaardelijk basisinkomen is de zorg die het heeft voor het effect van het inkomen op de vormen van onbetaalde zorgarbeid die vrouwen van oudsher in huis doen en op hun mogelijke deelname aan de arbeidsmarkt. Dus de waarde die het feminisme hecht aan dingen is de sleutel voor de uitwerking van wat “het” feministisch perspectief (of, liever gezegd, perspectieven) op het basisinkomen is.

1. Wat zijn de mogelijke gevolgen van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor vrouwen?

Ingrid Robeyns splitst hulpvaardig de eventuele gevolgen die het OBi op vrouwen kan hebben op in twee categorieën: (i) eerste orde effecten; en (ii) tweede orde effecten. Effecten van de eerste orde zijn directe gevolgen die zich op korte termijn voor doen. Ze zijn gewoonlijk makkelijker vast te stellen en lijken vaker een meer directe invloed te hebben op de individuele ontvanger van de financiële toelage. Tweede orde effecten manifesteren zich op langere termijn en zijn meer indirect. Zij omvatten de invloed van een OBi op de opvattingen in de samenleving ten opzichte van vrouwen en onbetaald werk.

Robeyns signaleert drie mogelijke eerste orde effecten van een basisinkomen:

a. Het kan de arbeidsparticipatie van vrouwen (enigszins) verlagen: bekend is dat vrouwen minder actief zijn op de arbeidsmarkt dan mannen. Historisch gezien was dat omdat zij dit niet mochten. Tegenwoordig is dat omdat nog steeds van hen wordt verwacht en geaccepteerd dat zij thuis onbetaald werk verrichten. Studies (aangehaald door Robeyns) laten zien dat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt positief beïnvloed wordt door onderwijs en nettoloon en negatief door leeftijd, het aantal kinderen en het inkomen van de echtgenoot of partner. De arbeidsparticipatie van mannen ondervindt nauwelijks gevolgen van zulke zaken (inderdaad, mannen lijken betaald werk te zoeken wat er ook gebeurt). Robeyns noemt twee studies (beide gebaseerd op modellen, niet op echte gegevens) over de waarschijnlijke gevolgen van een OBi op de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Beide studies lijken aan te tonen dat de participatie van vrouwen zal afnemen met de invoering van een OBi met verwachte afnames die variëren van 9 tot 20%. Het is heel moeilijk om in te schatten wat er in werkelijkheid zou gebeuren en Robeyn oppert dan ook dat echte sociale experimenten helderheid zouden kunnen verschaffen. Haar artikel werd in de vroege jaren van de 21ste eeuw geschreven. Ik weet niet of er sindsdien dergelijke experimenten zijn uitgevoerd. Ik weet dat Brazilië geprobeerd heeft om langs deze lijn sociale hervormingen door te voeren. Kent iemand studies die hierop voortborduren?

b. Het kan onvoorspelbare gevolgen hebben voor het werkelijke bedrag aan inkomsten dat vrouwen ontvangen: vrouwen die voor de invoering van het OBi geen inkomen ontvingen zouden hun inkomen zien stijgen, maar het effect op andere vrouwen is onduidelijk. Vrouwen die deelnemen aan betaald werk, worden gemiddeld minder betaald dan mannen, dus de methode van financiering zou cruciaal zijn. Als het OBi bijvoorbeeld gefinancierd zou worden door een vlaktaks, in plaats van een progressieve belasting, dan kunnen de vrouwen die werken hun netto-inkomen naar beneden zien gaan. Dit zou afhangen van wat ze verdienen en het feitelijke bedrag van het onvoorwaardelijk basisinkomen. Robeyns veronderstelt dat alleenstaande moeders waarschijnlijk de belangrijkste financiële begunstigden van het OBi zullen zijn.

c. Het zou de keuzemogelijkheden voor vrouwen wat betreft werk vergroten: ervan uitgaande dat het basisinkomen voldoende hoog is zal de keuze en flexibiliteit die het veel vrouwen biedt (weer vooral alleenstaande moeders) van grote invloed zijn. Ze zouden niet langer gedwongen worden om te werken om in hun basisbehoeften te voorzien en kunnen betaalde en onbetaalde arbeid makkelijker afwisselen.

Tot zover de eerste orde effecten, hoe zit het met de tweede orde effecten? Robeyns noemt er zeven. (Ik moet zeggen dat het mij niet helemaal duidelijk is waarom sommige van deze tot de tweede orde effecten gerekend worden, omdat ze ook op de korte termijn gevolgen kunnen hebben. Ik denk dat de scheidslijn tussen eerste en tweede orde effecten vrij vaag is.)

a. Het kan leiden tot een herwaardering van onbetaalde- en zorgarbeid: op dit moment worden allerlei onbetaald werk en verzorgende taken die vrouwen traditioneel op zich nemen niet op de juiste waarde geschat en zelfs ondergewaardeerd in de samenleving. Daar hebben betaalde arbeid en het moraliseren over betaald werk voor gezorgd. Door de ontkoppeling van werk en inkomen hoopt men dat een OBi zal leiden tot een herwaardering van onbetaald werk en zorgarbeid. Dit valt echter te betwijfelen

b. Als het ook aan kinderen uitgekeerd wordt, kan het een gunstig effect hebben op moeders: als kinderen ook een basisinkomen zouden ontvangen (misschien tegen een lager tarief), zullen moeders er waarschijnlijk baat bij hebben. Ten eerste omdat hun zorgarbeid erkend en beloond wordt. Ten tweede door het verminderen van de armoedeval, die door veel eenoudergezinnen ervaren wordt. (Ik begrijp dit punt van Robeyns niet helemaal. De veronderstelling lijkt te zijn dat de ouders het inkomen dat aan hun kind uitgekeerd wordt beheren, dat is een eerlijke veronderstelling, maar ik vraag me af hoe dit verschilt van toeslagen voor kinderopvang die in veel Europese landen gegeven worden.)

c. Het kan een positief psychologisch effect op huisvrouwen hebben: het zou hen het gevoel geven dat ze bijdragen aan het gezinsinkomen en hen ervan verzekeren dat het werk dat zij doen waardevol is. Robeyns citeert als ondersteuning voor deze stelling studies uit het Verenigd Koninkrijk die de positieve psychologische gevolgen van kinderbijslag op moeders laten zien.

d. Het kan de onderhandelingspositie van vrouwen thuis verbeteren: Amartya Sen stelt dat huishoudens moeten worden gezien als samenwerkingsverbanden die niet vrij zijn van conflicten. De mensen die er toe behoren werken meestal samen omdat dit voordelen oplevert, maar die baten worden niet gelijk verdeeld. Vaak zijn vrouwen de verliezers. Door de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten (waardoor ze een betere uitgangspositie krijgen), zou het OBi kunnen helpen om hun onderhandelingspositie binnen het gezin te verbeteren.

e. Het kan ertoe leiden dat vrouwen de niet-financiële voordelen van betaalde arbeid verliezen: betaald werk heeft naast de ontvangen inkomsten andere prettige bijkomstigheden. Het geeft iemand toegang tot bepaalde sociale netwerken, maakt het mogelijk om haar vaardigheden te laten zien en kan iemands gevoel van eigenwaarde verhogen. Als door het OBi meer vrouwen de arbeidsmarkt de rug toekeren, kunnen ze een aantal van deze voordelen verliezen.

f. Het kan het vrouwelijk “menselijk kapitaal” in waarde doen dalen en hun inkomen op de lange termijn verminderen: studies hebben aangetoond dat mensen die geen betaalde arbeid doen, ook al is het maar tijdelijk, moeilijkheden ondervinden bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt en bij het vinden van beter betaalde banen. Nogmaals, als het OBi er de oorzaak van is dat meer vrouwen tijdelijk de arbeidsmarkt verlaten, zou het bijdragen aan een verslechtering van deze situatie.

g. Het kan in feite de statistische en onuitgesproken discriminatie van vrouwen verergeren: impliciete vooroordelen ontstaan wanneer mensen onbewuste associaties vormen tussen groepen mensen en bepaalde eigenschappen die stereotiep worden toegepast op leden van die groepen. In de VS bijvoorbeeld worden Afro-Amerikaanse mannen en criminele activiteiten vaak stilzwijgend met elkaar in verband gebracht. Dit kan invloed hebben op hoe mensen zich gedragen tegenover de leden van die groepen, zelfs als er geen bewijs is dat iemand aan dat stereotiepe beeld voldoet. Robeyns denkt dat het OBi bepaalde impliciete vooroordelen ten opzichte van vrouwen op het gebied van arbeid erger zou kunnen maken. Doordat bijvoorbeeld sommige vrouwen aangemoedigd worden om met betaalde arbeid te stoppen, of door meer loopbaanonderbrekingen te nemen, zou het de associatie tussen vrouwelijke werknemers en een lagere productiviteit die veel werkgevers waarschijnlijk hebben, bevestigen. Dit zou negatieve gevolgen voor individuele vrouwen kunnen hebben, ook al zijn ze niet van plan om hun betaalde werk op te geven.

Dit zijn alle eerste en tweede orde effecten die Robeyns noemt. Alles wel beschouwd lijkt het een beetje een allegaartje. Sommige effecten doen positieve uitkomsten voor vrouwen vermoeden; andere voorzien negatieve. Allemaal zijn ze ook enigszins speculatief. Aangezien geen enkel land een OBi heeft ingevoerd op de schaal die door de meeste activisten bepleit wordt, ontbreken de gegevens om met zekerheid te kunnen zeggen of deze effecten zich werkelijk zullen voordoen.

2. Vier feministische argumenten ten gunste van het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi)

Met deze mogelijke gevolgen in het achterhoofd kunnen we nu onze aandacht richten op een aantal feministische standpunten voor en tegen het OBi. Hierbij baseer ik mij meer op het werk van Tony Fitzpatrick dan op dat van Robeyns, hoewel de laatste soortgelijke visies aandraagt. Om te beginnen kijken we naar vier argumenten die gunstig uitpakken voor het OBi.

a. De eerste stelt dat feministen het OBi moeten omarmen, omdat het de onafhankelijkheid van vrouwen zal verbeteren. De mogelijke mechanismen hiervoor zijn hierboven al genoemd. Als vrouwen een inkomen hebben dat voldoende is om in de eerste levensbehoeften te voorzien, dan zijn ze flexibeler om wel of niet deel te nemen aan de arbeidsmarkt en hebben ze een betere onderhandelingspositie binnen de traditionele gezinsstructuur. Bovendien zitten ze, omdat het OBi onvoorwaardelijk en persoonsgebonden is, niet vastgeklonken aan een bepaalde familiestructuur, noch hoeven zij hun bereidheid om betaald werk te zoeken – of vroegere deelname aan betaald werk – te bewijzen. Dit betekent een verbetering ten opzichte van het bestaande stelsel van sociale uitkeringen, waaraan vaak allerlei voorwaarden zijn verbonden, waarvan weer bewijzen geëist worden.

b. Volgens de tweede redenering moeten feministen het OBi omarmen omdat het de mogelijkheid biedt om de arbeidsverdeling op basis van sekse te verminderen. De traditionele taakverdeling is die van de mannelijke kostwinner en de vrouwelijke verzorgster. Als het OBi de status van niet-betaald werk kan verhogen, dan kan het mogelijk ook meer mannen stimuleren om dit soort werk op zich te nemen.
Dit kan zorgen voor een meer sekse-neutrale rolverdeling. De mechanismen hiervoor zijn waarschijnlijk indirect. Het OBi zou onbetaald werk niet actief belonen, het zou het gewoon tot een meer haalbare optie maken. Ik zal er meer over zeggen in deel twee.

c. De derde reden zegt dat feministen het OBi moeten omarmen, omdat het de bestaande segregatie op de arbeidsmarkt zou kunnen verminderen. Dit is in wezen de keerzijde van het voorgaande argument en één van de problemen: de seksuele arbeidsverdeling betekent voor vrouwen dat het de toegang tot betaalde arbeid belemmert. Als vrouwen gedwongen worden om onbetaald werk binnenshuis te verrichten, of als het van hen geëist of verwacht wordt – en niet van mannen – dan zijn de mogelijkheden voor vrouwen om toegang te krijgen tot betaald werk begrensd. Dus als het OBi de seksuele arbeidsdeling kan verkleinen, kan het ook de toegang tot betaalde arbeid vergroten. Dit zou ook een verbetering betekenen ten opzichte van bestaande sociale zekerheidssystemen waar rechten afhankelijk zijn van het totale gezinsinkomen. Fitzpatrick geeft als voorbeeld hiervan systemen waarbij het bedrag van de uitkering van een werkloze man daadwerkelijk wordt gekort als zijn echtgenote of partner werkt. Dit kan vrouwen met laag betaald werk motiveren om dit werk op te geven.

d. Volgens de vierde redenering moeten feministen het OBi omarmen, omdat het de last die de verzorgingsstaat op vrouwen legt, zal verkleinen. De achterliggende gedachte is dat vrouwen vaak de voornaamste “slachtoffers” van het traditionele, bureaucratische stelsel van sociale zekerheid zijn. Vanwege paniek in de samenleving over “bijstandskoninginnen” en dergelijke, moeten vrouwen vaak ingrijpende onderzoeken naar inkomsten ondergaan en dito informatie geven over hun persoonlijk leven om te bewijzen dat ze in aanmerking komen voor bijstand. Het onvoorwaardelijke karakter van het basisinkomen schakelt die opdringerigheid uit.

Ik denk dat er voor elk van deze argumenten iets te zeggen valt, hoewel sommige ambitieuzer en hypothetischer zijn dan andere. Ik wil er nu drie opmerkingen over maken. Ten eerste valt op dat ze zich beroepen op verschillende feministische doelstellingen, waaronder het doel om taken meer gelijk tussen de seksen te verdelen en het klassieke liberale doel om de deelname van vrouwen aan betaald werk te verhogen. Ten tweede lijken ze een vrij traditionele heteroseksuele gezinsstructuur als uitgangspunt te nemen, waarbij sommigen vragen zouden stellen. Ten derde lijken de meer ambitieuze argumenten te gemakkelijk aan te nemen, dat inkomen zelf seksistische normen en vooroordelen over onbetaald werk teniet zal doen. Dat is een twijfelachtige aanname.

3. Twee feministische redenen om het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) af te wijzen

a. Hieronder bespreek ik twee bezwaren die feministen hebben tegen het OBi. Nogmaals, deze ontleen ik aan het werk van Tony Fitzpatrick. Het eerste bezwaar hangt samen met de opmerking die ik zojuist maakte. Het houdt in dat de voorstanders van het OBi inzoomen op het belang van decommodificatie en de noodzaak van defamilialisatie negeren. Decommodificatie is het proces waarbij datgene waaraan een symbolische prijs of marktwaarde gehangen is, wordt ontdaan van die waarde. [5] Als gevolg daarvan kan het niet meer verhandeld worden op een open markt. Dit is iets dat het OBi kan doen voor werkenden (doordat het arbeid loskoppelt van inkomen). Decommodificatie wordt als een waardevol doel door veel links georiënteerde feministen gezien, maar ook als niet-toereikend. De reden hiervoor is dat traditionele vormen van vrouwenarbeid nooit verhandelbaar zijn geweest. Daarom wordt er niet voor betaald. Het probleem met dat soort werk – en met de positie van vrouwen meer in het algemeen – is dat het binnen het verband van de familie plaatsvindt. Met andere woorden, het is verbonden aan een bepaalde rol binnen de gezinsstructuur. Vrouwen zijn dan afhankelijk van het vervullen van die rol, wat leidt tot de traditionele arbeidsverdeling op basis van geslacht (de mannelijke kostwinner; de vrouwelijke verzorgster). Het doel van een feministisch sociaal beleid zou moeten zijn om de sociale positie van vrouwen te defamilialiseren. [6] Men is bang dat het OBi niet in staat zal zijn om dit te realiseren. In feite kan het dienen om de seksuele arbeidsverdeling een nog steviger basis te geven. Omdat – indien vrouwen niet meer uit economische noodzaak hoeven te werken – zij kunnen toegeven aan de sociale druk om de traditionele rol van zorgverlener op zich te nemen. Mannen kunnen dan vrijblijvend doorgaan met profiteren van het onbetaalde werk van vrouwen. En vrouwen kunnen nog meer afgesloten raken van de arbeidsmarkt.

b. Het tweede argument is wat minder gecompliceerd. Men vindt het OBi als instrument simpelweg te lomp. Een probleem, dat men met de klassieke vormen van feminisme had, was de neiging om ervaringen van ongelijke groepen vrouwen op één hoop te gooien door verschillen te negeren of glad te strijken. [7] Dit kan nutteloos zijn. De ervaringen van een goed opgeleide vrouw uit de hogere sociale klassen zijn immers duidelijk anders dan die van een slecht opgeleide vrouw uit de lagere sociale klassen. Het OBi behandelt al deze vrouwen op dezelfde manier. Dat kan lastig zijn. Het geeft ze allemaal hetzelfde inkomen. Als eventueel sommige vrouwen door het OBi de arbeidsmarkt verlaten om traditionele familierollen op zich te nemen, is het dan niet zo dat het zeer waarschijnlijk is, dat deze vrouwen uit de lagere klassen en / of etnische minderheden afkomstig zullen zijn? Vooral gezien het feit dat deze vrouwen al een lagere participatiegraad hebben en zij dus meer kans lopen om de dupe te worden van directe en indirecte vormen van discriminatie?

Oké, dit is dus een zeer algemene inleiding tot het feminisme en het basisinkomen. Hopelijk heb je nu een idee van de verschillende argumenten en aannames die in dit debat rondgaan. In deel twee zal ik wat meer ingaan op specifieke punten van sociale zekerheidsmodellen en mij afvragen in hoeverre ze overeenkomen met feministische doelen. Ook zal ik kijken naar de rol die het feminisme zou kunnen spelen in sociale en politieke debatten over het basisinkomen.

Deel twee

In deel één [8], keek ik naar de mogelijke effecten van een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) op vrouwen. Ook heb ik een aantal feministische argumenten voor en tegen het OBi tegen het licht gehouden. Mijn betoog concentreerde zich op de gevolgen van het OBi voor economische zelfstandigheid, keuzevrijheid, de waarde van onbetaald werk en de arbeidsparticipatie van vrouwen.

Hoewel de waarden die in deze discussie centraal staan, evenals de voorspellingen waarop zij een beroep doen, zo complex en variabel zijn dat zij zich slecht lenen voor een eenvoudige samenvatting, kwamen er uit de discussie toch enkele duidelijke thema’s naar voren. Ten eerste is er enige reden voor hoop dat een OBi de onafhankelijkheid van vrouwen kan verhogen, de arbeidsverdeling op basis van sekse kan doen verminderen en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan vergemakkelijken. Tegelijkertijd is het mogelijk dat de toekenning van een individueel inkomen aan vrouwen er toe zou kunnen leiden dat sekse-gekleurde opvattingen over sociale rollen zich verdiepen, vooral als de betaling van dat inkomen meer vrouwen stimuleert om de arbeidsmarkt te verlaten.

In dit tweede deel wil ik een een beetje afstand nemen van de details van deze standpunten en mij in plaats daarvan richten op verschillende modellen van sociale zekerheid en hoe ze kunnen aansluiten bij uiteenlopende feministische doelen. Ook wil ik kort ingaan op de belangrijke rol die een feministisch perspectief zou kunnen spelen in het politieke debat over de invoering van een OBi.

Nogmaals, bij mijn bespreking zal ik mij baseren op artikelen gepubliceerd in het boek Basic Income: An Anthology of Contemporary Research (Het Basisinkomen: een Bloemlezing uit het Actuele Onderzoek). [9] In de eerste plaats op de verhandeling over modellen voor sociale zekerheid uit het hoofdstuk A Basic Income for Feminists (Een Basisinkomen voor Feministen), geschreven door Tony Fitzpatrick en daarna als afsluiting op Carole Pateman’s stuk over Free-riding and the Household (Gratis Meeliften en het Huishouden).

Fitzpatrick’s hoofdstuk is vooral nuttig omdat hij zich baseert op het werk van Nancy Fraser. [10] Fraser maakt in haar boek uit 1997 Justice Interruptus (Haperende Rechtvaardigheid) [11] onderscheid tussen drie modellen van sociale zekerheid: (i) het model universele kostwinner; (ii) het model zorgverlener; en (iii) het model universele zorgverlener. Fitzpatrick legt ze naast elkaar en gaat na of het OBi, wel of niet, een bijdrage kan leveren. Ik begin met het bespreken van elk van deze drie modellen.

1. Het Model Universele Kostwinner

Alle drie de modellen zijn gebaseerd op een reeks waarden en veronderstellingen. Het universele kostwinnersmodel gaat uit van de aanname dat betaalde arbeid en het traditionele arbeidscontract goed zijn en dat het doel van gelijkheid tussen beide seksen bevorderd wordt door vrouwen toegang te geven tot deze zaken. In dit opzicht weerspiegelt het universele kostwinnersmodel de klassieke doelstellingen van het liberale feminisme (tenminste zoals het “liberale” feminisme gewoonlijk wordt begrepen). Het probeert vrouwen meer op mannen te laten lijken door de rol van de kostwinner los te koppelen van een sekse, maar zonder vraagtekens te zetten bij de waarde van die rol.

Welke hervormingen zouden nodig zijn om de doelstellingen van het universele kostwinnersmodel te bereiken? Fitzpatrick (2013, p. 168) noemt er een paar:

Vrouwen zouden nodig hebben: diensten die werken buitenshuis mogelijk maken door hen te ontslaan van onbetaalde verantwoordelijkheden; hervormingen op de werkplek ter bevordering van gelijke kansen; culturele hervormingen zodat vrouwen zich met de werkplek kunnen identificeren (en dat mannen dit dus aanvaarden); macro-economisch beleid voor het creëren van voldoende aantallen banen van hoog niveau; hervormingen van de sociale verzekeringsarrangementen om ervoor te zorgen dat vrouwen dezelfde rechten krijgen als mannen. Zorgarbeid zou verschoven moeten worden van het gezin naar de markt en de staat. Ook de status van werken in de zorgsector zou verhoogd moeten worden. Uitkeringen zouden strikt aan de arbeidssituatie en het arbeidsverleden gekoppeld worden, hoewel een aanvullend inkomensafhankelijk sociaal vangnet nog steeds nodig zou zijn.

Ongetwijfeld zullen elementen van deze mengelmoes aan beleidsmaatregelen bekend zijn. Het is duidelijk dat dit model van sociale zekerheid gedurende de afgelopen 50 jaar of zo door Europese landen in praktijk is gebracht. Maar hoe succesvol het is geweest in het bereiken van de doelstelling – een sekse-neutrale kostwinnersrol – blijft open voor discussie.

De vraag waar wij in geïnteresseerd zijn, is of het OBi een rol kan spelen bij dit model van sociale zekerheid. Fitzpatrick meent van niet. Inderdaad, veel van de karakteristieke aspecten van het OBi druisen in tegen de geest van het universele kostwinnersmodel. Het OBi probeert doelbewust inkomen los te koppelen van betaalde arbeid, waarbij het de ethiek van betaald werk tart. Daarbij biedt het mensen de keuze om (tijdelijk) uit loondienst te stappen. Dat gezegd hebbende, het OBi kan sommige mensen er toe aanzetten om werk te zoeken, vooral werk waarvan zij echt genieten, dat kan het kostwinnersmodel versterken, maar dit zou een secundair en onbedoeld effect zijn. Over het geheel genomen staat het OBi niet goedgunstig tegenover de doelstellingen van het universele kostwinnersmodel.

2. Het Model Zorgverlener

Het zorgverlenersmodel gaat uit van de waarde van zorgarbeid, met name de niet-betaalde vormen van zorg die traditioneel door vrouwen worden gedaan. Het verwerpt het idee dat seksuele gelijkheid wordt bevorderd door vrouwen simpelweg aan te moedigen om meer op mannen te gaan lijken. In plaats daarvan roept het ons op om het sociale zekerheidssysteem te gebruiken om de status en erkenning van zorgarbeid te verhogen en deze op hetzelfde niveau te brengen als betaald werk. Dit zou vrouwen in staat stellen om te kiezen tussen verschillende rollen (verzorger; kostwinner) of om die rollen (bijvoorbeeld beide in deeltijd) te combineren. Het zou echter de arbeidsverdeling tussen de seksen met betrekking tot zorgarbeid niet aanvechten.

Om dit model te laten werken zou een verscheidenheid aan beleidshervormingen nodig zijn. Fitzpatrick (2013, p. 169) noemt de volgende:

Vrouwen zouden nodig hebben: vergoedingen voor de verleende zorg vastgesteld op een niveau vergelijkbaar met dat van kostwinnerslonen; werkplekhervormingen om het flexibele levenspatroon zoals net geschetst – dat wil zeggen de mogelijkheid om te kiezen tussen verschillende rollen – te vergemakkelijken; arbeidsbemiddeling, omscholing en flexibele werktijden; uitgebreide sociale zekerheidsprogramma’s. De meeste zorg zou toch nog thuis gedaan moeten worden, maar zou worden ondersteund met aanzienlijke publieke middelen. Deeltijdbanen en zorgarbeid zouden dezelfde rechten op sociale verzekeringsarrangementen moeten krijgen als full-time banen, maar ook hier zou een aanvullend sociaal vangnet nodig zijn.

Sommige van deze beleidsmaatregelen zijn in verschillende landen doorgevoerd, in het bijzonder die met betrekking tot flexibele werktijden en directe voorzieningen voor kinderopvang. Het effect hiervan op de herwaardering en verhoging van de status van zorgarbeid is, alweer, twijfelachtig.

Kan het OBi een rol spelen bij het zorgverlenersmodel van sociale zekerheid? Fitzpatrick betoogt dat dat zou kunnen. Eén ding dat het zeker kan doen is de overgang van en naar de arbeidsmarkt voor vrouwen gemakkelijker maken. Vooral doordat werken in deeltijd een goede, haalbare optie zal zijn voor veel vrouwen. Vrouwen in die rollen zouden twee inkomens ontvangen: hun basisinkomen en de inkomsten uit hun werk. En als het OBi gefinancierd zou worden door middel van een progressieve belasting, zou het niet eens nodig zijn om er belasting over te betalen.

Een groot probleem met het OBi zou echter kunnen zijn, dat het niet specifiek genoeg is om de status van onbetaalde zorgarbeid te verhogen. Aangezien het inkomen aan iedereen wordt uitgekeerd, ongeacht hun bezigheden, zou het aparte karakter van zorgarbeid niet voor een speciale behandeling in aanmerking komen. Een participatie-inkomen (dat aan mensen wordt toegekend op voorwaarde dat ze deelnemen aan onbetaald, maar maatschappelijk nuttig werk) zou wellicht geschikter zijn om dit doel te bereiken.

3. Het Model Universele Zorgverlener

Het universele zorgverlenersmodel gaat uit van de vooronderstelling dat een eerlijke verdeling van alle zorgarbeid tussen mannen en vrouwen waardenvol is en bepleit een meer rechtvaardige verdeling van het werk tussen de seksen. Dit vormt een contrast met de twee andere modellen. Het universele kostwinnersmodel riep vragen op omdat het betaald werk hoger lijkt aan te slaan; het zorgverlenersmodel is aanvechtbaar omdat het niets verandert aan de traditionele, op sekse gebaseerde rolverdeling met betrekking tot zorgarbeid. Het universele zorgverlenersmodel probeert de beperkingen van deze twee modellen te overstijgen. Het doel is om de status van beide vormen van werk gelijkwaardiger te maken en de traditionele taakverdeling tussen mannen en vrouwen wat betreft zorgarbeid op te heffen.

Welke hervormingen zijn hiervoor nodig? Fitzpatrick (2013, p. 169-70) noemt er drie (op basis van Fraser’s werk):

Ten eerste zouden alle banen zo ontworpen moeten zijn, dat zij ook open staan voor mensen die part-time verzorgers zijn. Dat betekent een werkweek korter dan voor een full-time baan en ondersteuning van diensten die buitenshuis werken mogelijk maken. Ten tweede zouden zorgtaken verdeeld worden tussen de overheid, het huishouden en het maatschappelijk middenveld. (Fraser praat over lokaal beheerde en democratisch georganiseerde instellingen voor zorgactiviteiten.) De meest ingrijpende verandering ten slotte zou cultureel zijn, dat wil zeggen afbraak van de op geslacht gebaseerde veronderstellingen, die de bestaande vormen van sociale organisatie in stand houden.

Een basisinkomen zou een rol kunnen spelen in het bereiken van deze doelen, hoewel de beperkingen van dit instrument onder ogen gezien moeten worden. Door de ontkoppeling van werk en inkomen en het vergroten van de flexibiliteit bij de keuze van een baan, kan het meer mannen ertoe aanzetten om zorgtaken op zich te nemen. Maar het zou dat pas echt kunnen doen na aanzienlijke veranderingen in de culturele normen en overtuigingen ten aanzien van zorgarbeid. Veranderingen in de betaling van inkomsten kunnen dit niet doen, zeker niet op korte termijn. In feite kunnen ze meer mannen simpelweg aanmoedigen om te stoppen met betaald werk, zonder een evenredig deel aan zorgtaken op zich te nemen. Fitzpatrick meent opnieuw dat een participatie-inkomen, dat inkomenssteun koppelt aan specifieke, maatschappelijk waardevolle vormen van arbeid, in dit verband zinvoller zou zijn.

4. Het belang van het feministisch perspectief in debatten over het onvoorwaardelijk basisinkomen

Geconfronteerd met de stevig verankerde op sekse gebaseerde normen en overtuigingen, blijkt het basisinkomen niet zo doeltreffend. Dat is iets dat in gedachten gehouden moet worden als de politieke debatten over de invoering van het OBi beginnen. Er van uitgaande dat we streven naar een eerlijker taakverdeling tussen mannen en vrouwen wat betreft zorg en werk, moeten we ons bewust zijn van mechanismen waarbij politieke hervormingen gewoon kunnen dienen om het bestaande, traditionele systeem in stand te houden. Als dergelijke hervormingen besproken worden, vereist dit een kritische en vragende houding, ook in puur filosofische termen.

In zoverre is Carole Pateman’s artikel Free-riding and the Household (Gratis meeliften en het huishouden) een bruikbare correctie. Deelnemers aan het debat over het basisinkomen moedigt ze aan om van perspectief te wisselen. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de aandacht die ze vraagt voor free-riding en wederkerigheid. Zoals ik in eerdere berichten naar voren bracht [12], is één van de meest voorkomende bezwaren tegen het basisinkomen dat het mensen in staat stelt om te stoppen met betaalde arbeid om zo onbelemmerd de vruchten te plukken van het harde werken van anderen. Men ziet dit als uitbuiting omdat werkenden het systeem financieren en uitvallers zich dus niet aan het principe van “eerlijk delen” houden. Hier komt het beeld van de hippie-surfers en leeglopers op het strand vandaan. [In Nederland overheerst het stereotype beeld van de passieve, werkschuwe uitkeringstrekker die – op kosten van de ‘hardwerkende belastingbetaler’ – eindeloos op de bank hangt, FB.]

Maar zoals Pateman benadrukt, dit idee van uitbuiting en profiteren richt zich op de ethiek van betaald werk en de deugden van de (mannelijke) kostwinner. Het negeert het enorme probleem van exploitatie en gratis meeliften binnen de traditionele gezinsstructuur. Binnen dat verband genieten mannen onbekommerd van het onbetaalde werk van hun partners en verrichten bijgevolg hun eerlijk aandeel niet. Toch is het veelzeggend dat het de relatie tussen de werkloze surfer en de betaalde werkende is die de literatuur domineert, niet bijvoorbeeld de relatie tussen de gemakzuchtige man en de hardwerkende vrouw. Om dit misverstand aan te pakken moeten we ervoor zorgen dat de discussie over het basisinkomen gaat over een breder begrip van wederkerigheid en wat het betekent om een eerlijke bijdrage te leveren.

Zoals ik zei, ik denk dat dit een nuttige correctie is.

Auteur

Noten

Het bericht Feminisme en het Onvoorwaardelijk Basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.