40% haalt het niet-veel-maar-toereikendcriterium niet

arm-maar-toereikend

adriaanplankenDe actualiteit van het Basisinkomen – week 50 2014 – over De hoogte van het Onvoorwaardelijk Basisinkomen (OBi)

Hoe je het ook wendt of keert, bij veel voorstanders van een Onvoorwaardelijk Basisinkomen is bestrijding van armoede[1] en een betere verdeling van betaalde arbeid de zaak waar alles om draait. Hierom lijkt het voor de hand liggend uit te gaan van een OBi dat hoog genoeg om uit de armoede te blijven. Ook ligt het voor de hand om de hoogte van het OBi te bepalen aan de hand van de kosten voor levensonderhoud voor een alleenstaande. De vier criteria waaraan het OBi volgens ons moet voldoen zijn immers dat, naast dat het voldoende hoog en onvoorwaardelijk is, iedereen het individueel krijgt.

Armoede in Nederland
Over wat armoede is bestaat geen eenstemmigheid. Er wordt vaak beweerd dat er in Nederland geen armoede bestaat, zelfs door onze minister president. Wij kennen namelijk het sociaal minimum: een bedrag dat iedereen minstens nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Het is gelijk aan de hoogte van de bijstand. De hoogte daarvan is gekoppeld aan het minimumloon. De hoogte daarvan aan de ontwikkeling van de gemiddelde cao-lonen. Welke “gentlemen’s agreement” daaraan ten grondslag ligt is mij niet bekend. Voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder (tot de pensioengerechtigde leeftijd) komt het in ieder geval neer op € 679,75. Met de vakantie- en zorgtoeslag erbij wordt dit € 798,75. Na aftrek van de verschuldigde belasting € 734,00.

Volgens de minimum-voorbeeldbegroting van het NIBUD[2] voor 2014 heeft een alleenstaande echter € 975,00 nodig. Zou je deze persoon ook nog een kleine toelage gunnen voor sociale participatie, dan heeft deze € 1020,00 nodig en blijft deze met een tekort van € 286,00 zitten, als hij op basis van de bijstand slechts over een budget van € 734.00 kan beschikken.

In het “Armoedesignalement 2013”[3] hanteren het CBS en het SCP samen twee maten om te bepalen wat armoede is. De maat die het beste met de minimum-voorbeeldbegroting van het NIBUD te combineren valt is die van het “niet-veel-maar-toereikendcriterium”. Dit komt neer op een netto bedrag van minimaal € 1042,00 per maand. Hiermee zou men op her eerste gezicht mee rond moeten kunnen komen. Een bijstandsuitkeringsgerechtigde krijgt dit bedrag echter niet.

Armoede is het langdurig rond moeten komen met een bedrag dat onvoldoende is om in levensonderhoud te kunnen voorzien (waarbij ook hoort het jezelf kunnen ontplooien d.m.v. sociale contacten in sport, muziek, toneel of welke andere hobby ook). Dit is zoals uit bovenstaande blijkt bij alleenstaanden die van de bijstand moeten leven het geval.

De mensen die buiten de boot vallen oftewel per maand minder op hun bankrekening kunnen bijschrijven dan wat zij volgens het “niet-veel-maar-toereikendcriterium” nodig hebben, ondervinden de volgende problemen:
Bijna 40% van de armen heeft moeite financieel rond te komen. [4]  Een kwart van de arme huishoudens ervaart financiële verplichtingen zoals woonlasten, persoonlijke leningen, een doorlopend krediet of een krediet als zwaar om aan te voldoen. De meerderheid van arme huishoudens ervaart financiële beperkingen, zoals het hebben van onvoldoende geld voor het verzorgen van een warme maaltijd met vlees, kip of vis om de dag. Idem voor het goed verwarmen van het huis, het te eten vragen van familie en/of kennissen, het regelmatig kopen van nieuwe kleren, het jaarlijks een week op vakantie gaan, het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven en/of het vervangen van versleten meubelen (zie figuur 3.12) .

arm-maar-toereikend

De gevolgen hiervan op lange duur laten zich raden: verloedering op alle gebied, het raken in een sociaal isolement , afgunst en criminaliteit. Doorgaan met ons huidige financiële bestel waaronder het zorgen voor sociale zekerheid ook valt, zorgt alleen maar voor toename van bovengenoemde gevolgen van langdurige armoede, want veel mensen leven met dit systeem langdurig met een financieel te kort. Het zorgen voor een basisinkomen kan deze misstanden de wereld uit helpen. Thomas Moore gaf in 1525 al aan dat je criminaliteit het beste met het zorgen voor een goede financiële bedding kunt bestrijden. Laten we er mee beginnen.

Wat heeft iemand nodig om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien?
Wie kunnen dit beter aangeven dan de armoede-ervaringsdeskundigen? Laten we dit dan ook in kaart gaan brengen.

Wat kunnen we verwachten van de invoering van een OBi?
Opheffen van de armoedeval en verminderde regelgeving zijn de enige effecten van het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen waar we bij voorbaat al zeker kunnen zijn. Alle andere effecten die we uit bovenstaande en uit de criteria waar zo’n OBi volgens ons aan moet voldoen af kunnen leiden moeten nog maar blijken in de praktijk. Experimenteren dus.

Als zo’n OBi is ingevoerd, zou je doordat het voor iedereen is mogen verwachten dat de stigmatiserende werking door het ontvangen daarvan verdwijnt. Iedereen krijgt het dan immers. Waarom zou je de ander die het ook krijgt nog met de nek aankijken? Voor de mensen die betaald werk hebben zal er niet zo veel veranderen. Ja zij krijgen allemaal een belastingvrije voet ter hoogte van het OBi. De loonkosten worden minder. Doordat het hoog genoeg is mag je verwachten dat iedereen kan voorzien in eigen levensonderhoud en als volwaardig lid aan de samenleving kan deelnemen. Als het hoog genoeg is, een individueel recht én onvoorwaardelijk hoeft niemand meer onder de knoet te zitten van werkgevers, partners en uitkeringsinstanties en wordt iedereen dus bevrijd van dat juk en soeverein met betrekking tot de eigen ontplooiing.

Het zal wel even duren voor zo’n OBi is ingevoerd. Daarna zal het ook nog wel even duren voor alle zegeningen die we ervan kunnen verwachten tot uiting komen. Niets hoeft ons ervan weerhouden het ideaal om “niemand laten verkommeren” uit te dragen en waar te maken. Wat weerhoudt ons er van door middel van een experiment uit te zoeken of dat wat we ervan verwachten inderdaad klopt?

Met hartelijke groet,

Adriaan Planken

Noten

Het bericht 40% haalt het niet-veel-maar-toereikendcriterium niet verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Het recht op luiheid en individuele onteigening

Frank Brand

Jij daar, jij die een job hebt die je bevalt, die een zelfstandig beroep uitoefent en die de knoet van de baas niet té veel voelt. Jij ook, uitgebuite, die zich onderwerpt door berusting of lafheid: hoe durf je zo hard diegenen veroordelen die tot de aanval tegen de vijand overgegaan zijn?

Wij hebben je maar één ding te zeggen : “stilte!”, uit eerlijkheid, uit waardigheid, uit trots. Voel je hun lijden niet? Hou je bek! Heb je hun stoutmoedigheid niet in je? Nogmaals, hou je bek!

Hou je bek, want je kent de folter van de gehate arbeid en uitbuiting niet.

Sinds lang wordt het recht op arbeid, het recht op brood opgeëist terwijl de arbeid, eerlijk gezegd, bezig is ons af te stompen. We zijn niets anders meer dan wolven op zoek naar werk – een stabiel en vast werk – en deze zoektocht verbruikt al onze geestdrift. We zijn voortdurend op zoek, geobsedeerd door arbeid. Deze bezorgdheid, deze obsessie onderdrukt ons, het laat ons niet met rust. En het is niet dat we arbeid leuk vinden. Integendeel, we haten het, vervloeken het: dat verhindert niet dat het ons ontbreekt en dat we het overal gaan zoeken. En wanneer we erop schelden, dan vervloeken we het omdat het van ons weggaat, omdat het niet stabiel is, omdat het ons achterlaat – na een weinig tijd: zes maanden, een maand, een week, een dag. Na die week of dag, begint de zoektocht opnieuw, met alle vernedering van onze waardigheid als mensen die dat met zich meebrengt; met de spot dat dat veroorzaakt in onze magen; met de morele belediging tegen onze trots van individuen die zich bewust zijn van deze belediging, die verslappen en die hun rebelse rechten van anarchisten laten vertrappelen.

Wij anderen, anarchisten, voelen de vernedering van deze strijd om de honger te ontkomen en lijden onder de belediging te moeten bedelen voor een snee brood die ons nu en dan wordt toegekend als een aalmoes, en op voorwaarde dat we ons anarchisme afzweren of het op de zolder voor de nutteloze oubolligheden opbergen (als jullie geen illegale middelen willen gebruiken om jullie recht op leven te verdedigen, dan zal alleen het kerkhof rust bieden), en we lijden er nog meer onder omdat we ons bewust zijn van de onrechtvaardigheid tegen ons. Maar waar ons lijden groeit tot het een tragisch karakter krijgt, wanneer de schaamtelijke komedie van het valse medelijden rondom ons heen groeit, dan bijten we onszelf van woede om onze onmacht, maar ook omdat we ons een beetje laf voelen – een lafheid die soms verantwoord is, maar die bijna nooit een rechtvaardiging kent tegenover die smerige en cynische hypocrisie die ons, wij arbeiders, voordoet als de profiteurs van de arbeid, terwijl we er de weldoeners van zijn; die ons in een toestand van bedelaars plaatst wiens honger men stilt uit barmhartigheid terwijl het in werkelijkheid wij zijn die alle parasieten te eten geven, terwijl wij hun de welvaart verschaffen waarover ze beschikken. Dat wij onze levens verbruiken tussen de horrors van de ontbering om die van hen met plezier te bevredigen, dat wij hun groei mogelijk maken, hun plezier – hun luiheid – terwijl we ons bewust zijn van de plundering waaraan ze ons onderwerpen. Ze willen ons zelfs met dwang verbieden om te glimlachen bij de wonderen van de natuur, want ze beschouwen ons als werktuigen, niets meer dan instrumenten om hun parasietenleven te verfraaien.

We kennen de absurditeit van onze geestdriften, we voelen het tragische, of eerder, belachelijke van onze situatie aan : we schelden, we vervloeken, we worden gek en we voelen ons laf, maar blijven onder invloed (zoals eender welke sterveling!) van de omgeving die ons omringt, die ons verstrikt in een net van frivole verlangens, van bekrompen ambities van ‘arme kerels’ die geloven hun materiële omstandigheden een beetje te verbeteren door te proberen een broodkruimel van tussen de tanden van de wolf te peuteren – van diegenen die de rijkdom bezitten en verdedigen. Een kruimel die we alleen maar bekomen aan de hoge prijs van ons vlees en ons bloed dat in het raderwerk van het sociale mechanisme achterblijft.

En, ondanks onszelf, uit noodzaak of door collectieve suggestie, laten we ons meeslepen door de wervelwind van de gemeenschappelijke waanzin. Eens de krachten in ons gebroken zijn, de krachten die ons integer houden voor ons bewustzijn dat duidelijk inziet en weet dat we er zo nooit in zullen slagen om de ketens die ons in slavernij houden te vernietigen, omdat je de autoriteit niet vernietigt door ermee te collaboreren, evenmin als je de offensieve kracht van het kapitaal vermindert wanneer we met onze arbeid, met onze productie haar accumulatie bevorderen; eens dat dit verzet gebroken is, zeg ik, dan beginnen we onze pas te versnellen en carrière te maken, een strontcarrière zonder kop noch staart, die ons alleen maar tijdelijke oplossingen biedt, altijd ijdele en nutteloze oplossingen.

Wat valt er te zeggen ? Winstbejag? Invloed van de omgeving? Absurditeit ? Een beetje van alles, hoewel we weten dat we met onze arbeid, in de omstandigheden van het kapitalistische systeem, geen enkel essentieel probleem van onze levens oplossen, met uitzondering van zeldzame bijzondere gevallen en speciale omstandigheden.

Elke verhoging van onze productieve capaciteit in het huidige sociale systeem geeft geen ander resultaat dan een verhoging van de uitbuiting op onze kap. Diegenen die beweren dat rijkdom de vrucht is van arbeid, van eerlijke en individuele arbeid, zijn bedriegers.

Maar vooruit. Waarvoor dient het om tijd te verspillen met het demonteren van de sofismes van bepaalde economische theorieën die noch oprecht, noch eerlijk zijn en die slechts de armen van geest – jammer genoeg vormen zij de meerderheid in de maatschappij – kunnen overtuigen; theorieën die geen ander doel hebben dan te verhullen met de schijn van de legaliteit en het recht van de grimmige belangen. Jullie weten allemaal dat eerlijke arbeid, de arbeid waarbij niemand uitgebuit wordt voor niemand in dit systeem comfort gebracht heeft, en nog minder rijkdom, aangezien die de vrucht zijn van de uitputting en de uitbuiting en die alleen maar te onderscheiden vallen van de misdaad door hun uiterlijk aspect. Ondanks alles interesseert een relatief materieel comfort na de uitputting van onze spieren en onze hersenen ons niet: wij willen daarentegen welzijn dat we bekomen door de volledige en absolute toeëigening van het product van onze inspanningen, de onbetwiste toeëigening van alles wat individuele schepping is.

We zijn dus bezig om ons bestaan te consumeren ter exlusief profijt van onze uitbuiters doordat we een illusoir materieel comfort achternahollen dat eeuwig vluchtig, nooit concreet realiseerbaar, stabiel is, omdat de bevrijding van de economische slavernij niet kan bekomen worden door een versnelling van onze activiteit in de kapitalistische productie, maar door de bewuste, nuttige schepping en de toeëigening van wat men produceert.

Het is vals om te beweren dat “het een mooie beloning, een fijn loon is voor een schone werkdag.” Deze zin zegt dat er diegenen moeten bestaan die produceren en diegenen die zich meester maken van het product en nadat ze een groot deel voor zichzelf gebruikt hebben – hoewel ze het niet geproduceerd hebben – verdelen ze volgens absurde, volledig willekeurige criteria en principes wat ze gepast achten om terug te geven aan de echte producent. Ze stelt de gedeeltelijke herverdeling, de diefstal, de onrechtvaardigheid in: ze schept tegelijkertijd, de facto, de uitbuiting.

De producent kan een gedeeltijke herverdeling niet aanvaarden als eerlijke en rechtvaardige basis. Enkel de integrale toeëigening kan de basis leggen voor Sociale Rechtvaardigheid. Daaruit volgt dat onze toevlucht tot de kapitalistische productie een instemming met en onderwerping aan onze uitbuiting vormt. Elke verhoging van de productie is een schakel meer in onze keten, verergert onze slavernij.

Hoe meer we werken voor de baas, hoe meer we ons bestaan verbruiken en met rasse schreden naar een nabij einde gaan. Hoe meer we werken, hoe minder tijd we hebben om aan intellectuele activiteiten of gedachten te besteden; en hoe minder we kunnen genieten van het leven, haar schoonheden, de bevredigingen die ze ons kan bieden; hoe minder we genieten van vreugde, plezier, van liefde.

Je kan aan een vermoeid en opgebruikt lichaam niet vragen dat het zich toelegt op studie, dat het de betovering voelt van de kunsten (poëzie, muziek, schilderijen), noch dat het oog heeft om de eindeloze schoonheden van de natuur te bewonderen. Een lichaam, uitgeput door arbeid, in de greep van honger en de wegkwijning wilt slechts slapen en sterven. Het is een ironie, een bloedige belediging om te beweren dat een mens, na acht of meer uren van handarbeid, nog genoeg kracht in zich heeft om zich te vermaken, om op een verheffende, geestelijke manier te genieten. Hij heeft na zijn verpletterende dagtaak alleen nog maar de passiviteit om zich af te stompen omdat die alleen maar vereist dat je je laat gaan, dat je je laat meeslepen.

Ondanks haar hypocriete lofzangers is de arbeid in de huidige maatschappij slechts een veroordeling en een afwijking. Het is aftakeling, offer, zelfmoord.

Wat valt eraan te doen? Onze inspanningen concentreren om deze collectieve waanzin die tot crisis brengt te verminderen. Het is belangrijk om de producent te wapenen tegen deze vermoeiende geestdrift, die al even nutteloos als idioot is. Het is noodzakelijk om de materiële arbeid te bestrijden, haar te reduceren tot een minimum, opnieuw luilakken te worden zolang we in het kapitalistische systeem leven dat ons wil doen produceren.

Vandaag de dag is een eerbaar arbeider zijn geen eer, het is vernedering, idiotie, schande, lafheid. Ons ‘eerbare arbeiders’ noemen is met onze kop lachen, ons belachelijk maken, het is ons – na de schade – te kakken zetten. Oh, fijne en magnifieke vagebonden die weten te leven aan de marge van het sociale conformisme, ik groet jullie! Nederig bewonder ik jullie kracht en jullie geest van niet-onderwerping en ik erken dat jullie gelijk hebben ons toe te schreeuwen: “Het is makkelijk wennen aan de slavernij”.

* *

Nee, arbeid verlost niet, het stompt af. De mooie woorden gericht aan de actieve, werkende, gedreven massa’s ; de hymnes aan de strakke spieren ; de vlammende slotrede’s over de arbeid die adelt, die verheft, die ons verlost van de kwade verlokkingen en alle zonden die slechts pure fantasie zijn van personnages die nog nooit de hamer of de sikkel in hun handen hebben gehad, van personen die hun rug nog nooit gebroken hebben op een aambeeld, die nog nooit hun brood hebben verdient door het zweet op hun voorhoofd.

De poëzie die gewijd is aan de handarbeid is gewoon waanzin en bedrog die ons zou moeten doen lachen, of ons zou moeten vervullen van verontwaardiging en rebellie.

De schoonheid van de arbeid… de arbeid die verheft, adelt, verlost!

Ja, ja ! Kijk daar maar, in de verte. Het zijn de arbeiders die uit de fabrieken komen, die uit de mijnen klimmen, die de havens, de velden verlaten na een arbeidsdag. Kijk naar hen, kijk naar hen! Hun schouders kunnen amper die uitgeputte lichamen dragen. Aanschouw hun bleke, gestriemde, afgematte gelaat. Zie hun trieste, doffe ogen, zonder fonkeling of vitaliteit. Ah, die schone, krachtige spieren… de vreugde van de harten voor de arbeid die adelt…!

Dring binnen in die fabriek en aanschouw hen tijdens hun activiteit. Mankende verlengstukken geïntegreerd in de machine die verplicht zijn om duizend, tweeduizend keer dezelfde beweging uit te voeren, automatisch, zoals de machine, zonder dat een tussenkomst van hun hersenen nodig is. Ze zouden hem gewoon op z’n plaats kunnen houden, want eens hij op z’n plaats staat, blijft hij zonder ophouden zijn taak uitvoeren. Hij bewaart niets van zijn persoonlijkheid, van zijn individualiteit. Dit zijn geen voelende, denkende, scheppende wezens. Dit zijn dingen zonder geest, zonder eigen wil. Ze gaan erheen omdat allen erheen gaan. Ze bewegen op een uniform, gelijkmatig ritme, zonder onafhankelijkheid. Men beveelt hen deze beweging uit te voeren en ze moeten het vandaag doen, morgen,… altijd! Als machines!

De moderne productie leidt in tachting procent van de gevallen tot de volledige verwoesting van de menselijke persoonlijkheid. Je vindt geen ambachtslui meer. De kapitalistische productie heeft hen niet nodig. Voor elke nood hebben ze objecten uitgevonden, en machines om alles te doen, en wij zijn er klaar voor om nieuwe noden te scheppen om nieuwe producten te fabriceren. In werkelijkheid is het dát wat nu al gebeurt, en het is daarom dat het leven ingewikkelder wordt en dat leven elke dag zwaarder wordt.

Men heeft de esthetiek der dingen afgeschaft, en men schept slechts in serie, en masse. Men heeft de smaken teruggevoerd tot een algemene lijn; men heeft de individuen eender welke artistieke originaliteit, eender welk verschillend pleziertje afgeleert en men is ertoe gekomen – oh, wonder van de propaganda – om de algemeenheid te doen waarderen die aan de kapitalisten uitkwam om te fabriceren: een identiek voorwerp voor elk verschillend individu.

Er is geen nood meer aan wezens die scheppen, maar aan bedrijven die fabriceren ; nu al – ai! – bestaan er geen ambachtslui of intellectuele arbeiders meer; er zijn alleen nog maar handarbeiders. Men beproeft onze intelligentie niet meer. In plaats daarvan kijkt men of je goede spieren hebt, of je nijverig bent. Men kijkt niet zoveel naar wat je weet maar naar hoeveel je kan produceren. Het zijn niet jullie die de machine doen draaien, het is de machine die jullie doet draaien. En hoewel dat misschien paradoxaal klinken kan, hoewel het niet de hele werkelijkheid is, is het ook de machine die ‘denkt’ wat er moet gebeuren, die jullie alleen maar de verplichting laat om haar te dienen, om te doen wat ze jullie zegt. De machines zijn de hersens en jullie zijn de armen; zij is de denkende, scheppende materie en jullie zijn de ruwe, automate materie; zij is de individualiteit, jullie… de machine.

Afschrikwekkend ! Als er slechts één individualiteit bijvoorbeeld zou binnendringen in de gebouwen van Ford dan zou die de hele machinerie van de productie verwoesten.

* *

De arbeiders zijn slechts dwangarbeiders. Of (mocht dat jullie kunnen troosten) soldaten die ingekwartierd zijn in de fabrieken. Alleen stappen met dezelfde pas; allen – in functie van de variëteit aan voorwerpen – voeren dezelfde bewegingen uit. Wij vinden geen enkele bevrediging in de arbeid die we verrichten; we hebben er geen passie voor omdat we ons er volledig vreemd aan voelen. Zes, acht, tien uur arbeid, zes, acht, tien uur lijden en angst.

Nee, wij houden niet van de arbeid, wij haten haar. Ze is niet onze bevrijding, ze is onze veroordeling! Ze verheft ons niet noch bevrijdt ze ons van onze gebreken; ze maakt ons fysiek kapot en roeit ons moreel uit tot op zo’n punt dat we niet in staat zijn er ons van te ontdoen. In een andere toekomst zal het nodig zijn om deze arbeid uit te voeren, dat weet ik, maar dat zal altijd tegen onze zin zijn zolang we ook morgen zo’n systeem willen in stand houden om onze inspanningen te sparen. Het zal altijd lijden zijn, zelfs wanneer de werkdag vermindert wordt tot minder uren.

Ik weet niet wat de dieren denken over de last die men op hun rug plaatst, maar ik kan zeggen dat wat ik zelf observeer en voel, is dat de mens alleen intellectuele en artistieke arbeid met plezier, met een reële bevrediging, uitvoert. Als hij op z’n minst zijn offer niet beschouwt als verspilling en nutteloos, dan zou de mens zich met moed wapenen en zou zijn vermoeidheid hem minder bitter, minder pijnlijk lijken. Maar wanneer je ziet dat al zijn inspanning verspild wordt, dat het niets anders is dan het werk van Sisyphus die getergd wordt door ontelbare rampen en offers bij elke mislukking, dan vlucht de moed weg uit z’n hart en dan steekt in elk bewust wezen, in elk voelend en menselijk wezen, de haat op tegen deze barbaarse en criminele stand van zaken… en dan is de afkeer van en rebellie tegen de arbeid onvermijdelijk.

Zo begrijp je dus dat er non-conformisten bestaan die zich niet willen plooien naar deze weerzinwekkende slavernij. Je begrijpt dat er ontembare vagebonden bestaan die de onzekerheid van morgen – het grootste deel van de tijd zonder de minste stuiver die aan de permanente arbeider wordt toegekend – verkiest boven zich te onderwerpen aan dit vernederend systeem. Je begrijpt de onverbeterlijke zwerver, zonder genie als je wil, maar die geen alleszins niet meestapt in de zo vernederende stoet… En je begrijpt ook de grote luilakken, de lamme idealisten die hun leven doorbrengen in volledige broederschap met de natuur, die ervan genieten om de wonderlijke dageraad, de melancholieke avondschemering te aanschouwen, die hun geesten vullen met de melodieën die alleen een eenvoudig en vrij leven hen kan schenken, die de stilte opleggen aan de nijpende behoeften van de maag om niet te vervallen tot de slavernij waartoe wij anderen gedwongen worden. Ze zetten zich neer aan de kant van de weg en overzien met een eindeloze droefheid en diep medelijden de zwarte karavaan die dag in dag uit, gehoorzaam en verslagen, naar de fabrieken-gevangenissen gaat die hen reeds uitgeput opslorpen en ’s nachts als kadavers uitbraken.

En ze vluchten, ze vluchten, deze luie idealisten wiens hart onderdrukt wordt door het aanschijns van zoveel dwaasheid, zoveel ellende en zoveel waanzin. Ze vluchten naar een vrij, ongehoorzaam, non-conformistisch leven en zeggen tegen zichzelf, uit het diepst van hun hart, dat eerder dan zich elke dag weer te onderwerpen aan dit ellendige, smerige en van verheffing en spiritualiteit verstoken leven, ze nog liever dood zijn.

De handenarbeid onder het kapitalistische regime haten betekent niet de vijand zijn van alle activiteit, net zoals de individuele onteigening aanvaarden niet betekent oorlog voeren tegen de arbeider-producent, maar tegen de kapitalist-uitbuiter.

Deze idealistische vagebonden die ik zo bewonder zijn actief, hebben een intens geestelijk leven rijk aan ervaringen, beschouwingen, genot. Het zijn vijanden van de arbeid omdat een groot deel van hun inspanningen erdoor verspild zou worden; ze kunnen zich daarenboven niet onderwerpen aan de discipline die zo’n soort activiteit vereist en ze willen niet verdragen dat men van hen een hersenloze machine maakt en dat men, uiteindelijk, in hen alle persoonlijkheid (dat wat ze het meest waarderen) doodt.

Onder deze spirituele vagebonden – weigeraars van de domesticatie en de kapitalistische discipline – is het nodig de onteigenaars op te zoeken, de voorvechters van de individuele onteigening, diegenen die niet willen wachten totdat de massa’s klaar en bereid zijn om de collectieve daad van sociale rechtvaardigheid te volbrengen. Door zorgvuldig de psychologische, ethische en sociale nuances die hun houding bepalen te bestuderen, kan men deze daden beter begrijpen, verantwoorden en waarderen, maar ook zich verdedigen tegen de zwartgallige aanvallen van velen die hoewel ze er dezelfde ideeën over tal van andere problemen op nahouden, zich onderscheiden door met slijk te smijten naar deze ongeduldigen die niet kunnen berusten in afwachting van de dag van de collectieve verrijzenis.

Het recht op individuele onteigening kan niet ontzegd worden omdat het zich baseert op een bepaald collectief recht op onteigening. Indien we socialisten of communisten-bolsjevieken waren, dan zouden we aan het individu het recht om zich dat deel van de rijkdommen die hem toekomen als zijnde producent – met de middelen die hij het meest adequaat acht – toe te eigenen. Omdat de bolsjewieken en de socialisten de individuele eigendom ontkennen en maar één vorm van eigendom toelaten: de collectieve eigendom. Maar dat is niet het geval bij anarchisten, of ze nu individualisten of communisten zijn, omdat allen in theorie en in praktijk zowel individuele als collectieve eigendom erkennen. En als je het recht op individueel bezit erkent, hoe zou je dan aan het individu het recht kunnen ontzeggen om zich te bedienen van de middelen die hij opportuun acht om zich toe te eigenen wat hem toekomt?

Elke schuldeiser (dat zou het geval zijn van de productieve klasse tegenover de kapitalistische klasse) grijpt zijn schuldenaar bij de keel op het moment en op de manier die hem uitkomt en krijgt zo zijn goed terug – dat hem door leugen en geweld ontrukt is – in een zo kort mogelijke tijdspanne. Het individu, dat zich baseert op vrijheid – en de vrijheid is de doctrine van de anarchie – is de unieke en enige scheidsrechter van deze daad van toe-eigening.

Als de wenselijkheid en noodzakelijkheid van een collectieve daad erkend wordt, van een sociale revolutie om de bourgeoisie te onteigenen, en het individu – zelfs een individualist – zich vrijwillig achter dit idee schaart, dan is dat omdat er een algemeen geloof bestaat dat een collectieve inspanning ons gemakkelijker zou kunnen verlossen van de economische en politieke slavernij.

Maar sinds jaren is dit vertrouwen bij vele anarchisten verzwakt.

Men heeft uiteindelijk moeten toegeven dat een echte bevrijding, een diepgaande, anarchistische bevrijding, die de fetisj van de autoriteit zou wegvagen uit het bewustzijn van de massa’s (met de zekerheid dat die nooit meer terugkomt) en die ons zou toelaten een stand van zaken in te stellen die de vrijheid van niemand van ons zou krenken, een brede culturele voorbereiding nodig heeft… en bijgevolg vele jaren van lijden onder de kapitalistische uitbuiting. Zo komt het dat veel van onze rebellen die eerst enthousiast de idee van een onteigenende revolutie omhelst hadden, zich gezegd hebben – zonder zich daarom te dissociëren van het noodzakelijke werk van revolutionaire voorbereiding – dat zo’n hoop het offer van een heel leven betekende, een leven geconsumeerd in hatelijke en beestachtige omstandigheden, zonder enig geluk, zonder genot en dat de morele bevrediging van een strijd voor de menselijke bevrijding geen voldoende aansporing was om haar lasten te verdragen.

“We hebben maar één leven,” spraken ze vanuit hun hart, “en dat haast zich naar het einde aan de snelheid van een bliksemschicht. Het bestaan van een mens is tegenover de tijd echt maar een vluchtig moment. Als dit moment ons ontsnapt, als we er het sap niet kunnen uitpersen dat het ons kan geven onder de vorm van geluk, dan is ons bestaan zinloos en dan verspillen we een leven, een verlies dat ons de mensheid niet zal teruggeven. Daarenboven is het vandaag dat we moeten leven, niet morgen. Het is vandaag dat we recht hebben op ons deel van het plezier en dat wat we vandaag verliezen, kan morgen ons niet meer teruggeven: dat is definitief verloren. Daarom is het vandaag dat we willen genieten van ons deel van het goed, het is vandaag dat we gelukkig willen zijn.”

Geluk wordt niet geboren uit slavernij. Geluk is een gift van de vrije mens, van de mens die meester is van zichzelf; het is de opperste gunst van de mens, de mens die weigert om een genummerd beest te zijn, een beest dat berust in haar lijden, dat produceert en alles ontbeert. Geluk verkrijg je in de luiheid. Je verkrijgt het ook in de inspanning, maar in de nuttige inspanning, in de inspanning die een beter welzijn voortbrengt – de inspanning die de variëteit van mijn verwervingen verhoogt, die me verheft, die me echt verlost.

Er is geen geluk mogelijk voor de arbeider die tijdens zijn hele leven in beslag genomen wordt door het oplossen van het vreselijke probleem van de honger.

Er is geen geluk mogelijk voor de paria die geen andere bezorgdheid kent dan zijn werk, die over niets anders beschikt dan de tijd die hij besteedt aan z’n werk. Zijn leven is echt triest, echt leeg en om het te verdragen en ermee voort te gaan, om het te aanvaarden zonder te rebelleren, heb je veel moed of een grote dosis lafheid nodig.

Vanuit het verlangen om te leven, vanuit de intieme en diepe wanhoop die ons in het perspectief plaats van een leven dat geconsumeerd wordt ter profijt van onwaardige mensen, vanuit de verslagenheid die je voelt bij het verlies van de hoop op een collectieve redding tijdens het vluchtige traject van ons korte bestaan: vanwaaruit vormt zich de individuele rebellie; het is met deze vlammen dat de daden van individuele onteigening zich voeden.

Het leven van de onbewuste arbeider is triest, echt triest, maar – arme ik! – dat van een anarchist is echt tragisch.

Als jullie al dit lijden niet voelen, al de wanhoop van jullie tragische situatie, sta me dan toe te zeggen dat jullie een konijnenhuid hebben en dat het juk jullie niet zo slecht afgaat. En als het juk niet op jullie weegt; als jullie door jullie specifieke situatie de directe onderdrukking van de baas niet voelen; als jullie, ondanks al jullie oppervlakkige klaagzangen, niet kunnen leven zonder werk omdat jullie niet weten hoe jullie je uren van luiheid moeten invullen en dat het gebrek aan handenarbeid jullie vreselijk verveelt; als jullie erin slagen om de dagelijkse routine van het bureau te verdragen, om de voortdurende verwijten van de onnozele of kwaadwillende kleine bazen te respecteren, terwijl jullie eerst sterven aan het werk en dan van de honger zonder de goesting te voelen om komaf te maken met de meest hatelijke der criminelen, dat jullie hem broeder noemen; dan hebben jullie niet de graad van gevoeligheid bereikt die nodig is om het spirituele lijden en de sociale motieven (waarover ik reeds gesproken heb) te begrijpen die de daden van individuele onteigening bepalen en dan hebben jullie nog minder recht om ze te veroordelen.

Want niet alleen weet de anarchist wat er hatelijk is aan het beestachtige, criminele werk dat zelden nuttig is voor zijn welzijn en voor dat van de mensheid; niet alleen ziet hij er zich toe verplicht om zelf deel te nemen aan de vrijwaring van zijn eigen slavernij, die van zijn kameraden en die van het volk in het algemeen, maar ook moet hij dit werk uitvoeren op zo’n manier en in zo’n vreselijke, zo’n onverdraaglijke en gevaarlijke omstandigheden dat zijn leven op elk moment van zijn lange dag bedreigd wordt; omdat zijn arbeid, bepaald werk dat enkele categorieën van arbeiders moeten uitvoeren (ik zeg ‘categorieën’ omdat er verschillende arbeiders zijn die noch de beestachtigheid noch het vreselijke gevaar kennen van bepaald werk dat door andere arbeiders verricht wordt) niet alleen een ware slavernij inhoudt, maar ook gelijkgesteld kan worden met aan ware zelfmoord.

In de diepte van de mijnen, naast monsterlijke machines, in de helse kelders ten midden van ongezonde producten, ligt de dood altijd op de loer. Lichamen die teringachtig worden, vergiftigde longen, verminkte ledematen, gebroken lichamen, ogen die licht ontberen, de schedel verbrijzeld: daar zijn de eerbare arbeiders, bij duizenden met brood dat in zweet gedrenkt is. Geen enkel medelijden met hen, geen enkele moraal, geen enkele religie om de profiteur te ontroeren die zijn miljoenen bijeen schaart door dagelijkse misdaden om nog wat meer winst te bekomen, om zijn kassa’s met enkele extra centiemen te vullen.

Is het daarenboven nodig om het ongeluk dat iemand van hen dankzij het geforceerde toeval van één van ons kan overkomen te omringen met onze tederheid, om onze traanzak te legen?

De waarheid is dat we ons goed, menselijk en genereus moeten tonen wanneer het erom draait de beurs of de huid van onze vijanden te respecteren en dat we brave lammetjes moeten zijn wanneer onze vijanden ons op onze zenuwen werken.

Waarom hebben we niet het recht om op individuele manier, zonder collectieve toestemming, het zwaard van de rechtvaardigheid in eigen handen te nemen? – Verkracht de maagdelijkheid van de gemeenschappelijke moraal niet met uw niet-geheiligde zonden! Een beetje geduld, mijn broeders, het rijk van de Heer zal voor allen komen!

“Als jullie honger hebben, grom dan maar wees rustig: we zijn nog niet klaar. Als we je platslaan, brul dan, maar beweeg niet: we hebben nog te veel gewicht aan onze benen. Als ze jullie massacreren nadat ze jullie bestolen hebben, hou het daarbij! Richt je hoofd naar de dief, we zullen jullie tot held uitroepen. Maar als jullie geld willen pakken zonder onze toestemming, zelfs al is het op eigen risico, doe dat niet, want anders zullen jullie niets anders zijn dan ordinaire bandieten. Dat is de moraal, onze moraal.”

Wel verdomme!

Ik zou de volgende vraag willen stellen : wanneer het kapitaal me besteelt en me laat sterven van de honger, wie wordt er dan bestolen en wie sterft er van de honger, ik of de collectiviteit? Ik? En waarom zou alleen de collectiviteit dan het recht hebben om aan te vallen en zich te verdedigen?

Ik weet dat de kwestie van de onteigenaar zich kan lenen tot vele foute interpretaties, tot vele vergissingen. Maar de fout van dat alles, de verantwoordelijkheid voor de vervalsing van de ethische, sociale en psychologische motieven die de individuele daden van onteigening hebben bepaald en bepalen – in de meerderheid – komen voor het grootste deel toe aan de slechte wil van hun critici.

Daarmee wil ik niet gezegd hebben dat al die kritieken van slechte wil zijn, omdat ik goed weet dat er een groot deel kameraden is die oprecht geloven dat deze daden schadelijk zijn voor de onmiddellijke doelen van onze propaganda. Wanneer ik spreek over slechte wil, dan heb ik het over die zo sectaire en zo individualistofobe anarchisten die beginnen te praten over ‘diefstal’ bij elke daad van onteigening. Zo willen ze aan die geste elke sociaal en ethisch basis ontnemen die vanuit een anarchistische visie te rechtvaardigen valt, om haar te associëren en gelijk te stellen aan de daden van al die gefrustreerde en onbewuste individuen (over het algemeen verontschuldigbaar omdat ze een waar product zijn van de huidige maatschappij) die dief zijn met dezelfde overschilligheid als zouden ze beul zijn indien dit beroep hen zou geven wat ze zoeken.

Toch wil ik verre van de onteigenaar altijd en in elke omstandigheid rechtvaardigen. Een laakbaar feit bij een zeker aantal onteigenaars is de corruptie waar ze zich aan overleveren wanneer ze een goede slag geslagen hebben. In bepaalde gevallen, ik geef het toe, zijn kritiek en veroordeling gerechtvaardigd, maar ondanks alles mogen die niet verder gaan dat wat gezegd wordt over de goede arbeider die zijn loon opdoet in drinkfestijnen en bordelen, iets wat jammerg genoeg nog voorkomt en ook regelmatig bij ons.

Door bepaalde critici is gezegd dat de apologie van de individuele daad bij bepaalde anarchisten een slinks utilitarisme opwekt, een nauwe mentaliteit die in contradictie is met de principes van de anarchie. Deze zo wispelturige veronderstelling komt neer op beweren dat elke anarchist die in contact staat met niet-anarchistische elementen uiteindelijk op een anti-anarchistische manier gaat denken.

Er is nog iets dat ik niet wil vergeten zeggen : aangezien de onteigening een middel is om zich individueel te onttrekken aan de slavernij, moeten de risico’s individueel geragen worden. Kameraden die de onteigening ‘op zich’ in praktijk brengen verliezen alle recht – zelfs als dat bestaat voor andere activiteiten, wat ik niet geloof – om solidariteit te eisen van onze beweging wanneer ze in de nesten zitten.

Mijn bedoeling met deze studie is niet om de apologie te maken van dit of dat feit, maar om de wortels van het probleem aan te raken, om het principe van en het recht op onteigening te verdedigen en het slechte gebruik dat sommige onteigenaars maken van de vrucht van hun onderneming vernietigt niet het feit zelf, zoals het feit dat er uitmuntende rotzakken zijn die zich anarchisten noemen de ideologische inhoud van de anarchie niet vernietigd.

Laten we de zwaarste beschuldiging, de meest extreme veroordeling onderzoeken : diegenen die de daden van individuele onteigening verdedigt, breekt met de anarchistische principes. Men heeft onteigenaars ‘parasieten’ genoemd. Dat is zeker, ze produceren niets! Maar het zijn onvrijwillige, gedwongen parasieten omdat er in de huidige maatschappij alleen maar parasieten of slaven kunnen zijn.

Het lijdt geen twijfel dat het parasieten zijn, maar niemand kan hen ‘slaven’ noemen. De slaven zijn voor het overgrote deel ook parasieten, maar dan wel veel duurder dan de onteigenaars. En het parasitisme van deze meerderheid van producenten is veel immoreler, laffer en vernederender dan die van de onteigenaars.

Zouden jullie iemand die tewerkgesteld is in de productie van sieraden, van tabak, van alcohol of… die dienster is van de priester een eerbare producent of een parasiet noemen?

Men zal me zeggen dat ook dit parasitisme opgelegd is, dat de noodzaak om te leven ons ondanks onszelf verplicht om ons te onderwerpen aan deze negatieve en schadelijke activiteit.

En met dit povere excuus, met dit laffe voorwendsel verdienen we ons brood op een schaamtelijke en bijna criminele manier, een echte medeplichtigheid in het delict, een criminaliteit die niet moet onderdoen voor die van de eerste verantwoordelijken : de bourgeois.

En zouden jullie tenslotte kunnen ontkennen dat de weigering om te collaboreren met de chaos van dit criminele regime meer anarchistisch is? Zouden jullie misschien kunnen ontkennen dat tweederde van de bevolking van onze metropool parasieten zijn?

Het valt niet te ontkennen dat als men voor producenten alleen maar diegenen neemt die tewerkgesteld zijn in een echt nuttige productie, het overgrote deel van de mensheid moet beschouwd worden als parasieten. Of jullie nu werken of niet werken, als jullie geen deel uitmaken van de categorie van arbeiders of de zeldzame echt nuttige categorieën, dan kunnen jullie alleen maar parasieten zijn, zelfs als jullie jezelf nemen voor eerlijke arbeiders.

Tussen de parasiet-arbeider die zich onderwerpt aan de economico-kapitalistische uitbuiting en de onteigenaar die rebelleert, verkies ik de laatste. Hij is een rebel in actie, de ander is een rebel die blaft, maar… niet bijt, of pas zal bijten op de dag van de erg heilige verrijzenis.

Door de inspanning te verdelen over de hele collectiviteit, zou twee of drie uur arbeid per dag volstaan om alles te produceren wat we nodig hebben om een eerlijk leven te leiden. We hebben dus recht op luiheid, recht op rusten. Als het huidige sociale systeem ons dit recht ontzegt, dan is het nodig om het met alle middelen te veroveren.

Eigenlijk is het triestig om te moeten leven van de arbeid van anderen. We proeven de vernedering ons gelijk te voelen aan de bourgeoisparasieten, maar we smaken ook grote sensaties.

Parasieten, ja; maar ze bezuipen zich niet tijdens bittere en vulgaire drinkfestijnen, ze voelen zich niet gefolterd te weten dat ze één van diegenen zijn die vernederd worden en vastgeketend zitten aan het span van de overwinnaar en de weg bevlekken met hun eigen bloed; één van diegenen die rijkdommen aanbieden aan de parasieten en sterven van honger zonder te durven rebelleren; één van diegenen die paleizen bouwen en leven in krotten, die graan telen en hun kinderen niet kunnen voeden; één van de anonieme en afgestompte massa die even haar hoofd opheft wanneer ze slagen krijgt van de meester en zich dan elke dag weer onderwerpt, zich conformeert aan de huidige sociale orde en eens haar tijdelijke houding overwaait alle schandelijkheden, alle laagheden tolereert, vergemakkelijkt en begaat.

Geen producenten, zeker, maar geen medeplichtigen. Geen producenten, nee; dieven zo jullie willen – als jullie lafhartigheid nood heeft aan een extra bekrompenheid om jullie te troosten -, maar geen slaven. Pal tegenover de vijand, met blikkerende tanden, nu, vanaf vandaag.

Vanaf vandaag, gevreesd en niet vernederd.

Vanaf vandaag, in staat van oorlog tegen de bourgeoismaatschappij.

Alles, in de huidige kapitalistische wereld, is slechts onwaardigheid en delict ; alles maakt ons beschaamd, alles maakt ons misselijk en doet ons walgen.

We produceren, we lijden en we sterven als honden.

Laat op z’n minst aan het individu de vrijheid om waardig te leven of als een man te sterven als jullie zelf willen blijven creperen als slaven.

De bestemming van de mens, zegt men, is wat hij ervan weet te maken en er is vandaag slechts één alternatief: rebellie of slavernij.

Slavernij. Hoe vrij ben jij?

Tijdens de Egypte-Themadag in 2014 vertelde Janet Ossebaard over de Anunaki: de bewoners van Niburu, een planeet die deel uitmaakt van ons zonnestelsel, maar een heel lange omlooptijd heeft (om onze zon heen) van maar liefst 3.600 jaar. Ze vertelde het prachtige scheppingsverhaal dat duizenden jaren geleden op de Sumerische kleitabletten werd achtergelaten. Afbeeldingen in Egypte Het werd het oudste geschrift ter wereld en vertelt over de Anunaki – de Elohim en de Nefilim heten ze in onze Bijbel – die op aarde kwamen om goud te delven waarmee de gaten in de atmosfeer van hun thuisplaneet gedicht konden worden. Alleen zo kon de toekomst van Niburu en de Anunaki worden gegarandeerd.

Janet verteld verder: 

Een prachtig verhaal, waarvan de kleurrijke afbeeldingen terug gevonden kunnen worden op de muren van de oude Egyptische tempels waar ik begin mei met open mond rondliep.

Karin, één van de deelnemers van de Egypte-Themadag, vroeg op een gegeven moment: “Maar Janet, je spreekt nu wel zo liefdevol over de Anunaki, maar ze hebben ons toch als slaaf gemaakt? We werden toch geschapen om het goud voor hun uit de grond te halen?”

Tja, daar had ze een goed punt.

slaven (1)We werden inderdaad gemaakt om het vuile werk op te knappen. Maar vonden we dat erg? Is slaaf zijn altijd erg? Is het per definitie slecht? De vraag van Karin bleef nog dagen in mijn hoofd rondspoken…

Natuurlijk riep mijn verstand ogenblikkelijk: “Ja, dat is per definitie heel erg slecht!”

Ik kreeg spontane associaties met zwarte slaven, vrouwen die als slaven worden verkocht en andersoortige vreselijke hoofdstukken uit de menselijke geschiedenis.

Maar toen ik er langer over nadacht realiseerde ik me dat de meeste mensen op deze aardkloot slaven zijn en dat helemaal niet zo vreselijk vinden.

Vrijwillige slavernij

Ik ken mensen die in loondienst zijn en elke dag met tegenzin naar hun werk gaan. Loonslaven worden ze wel genoemd. U kent er ook vast wel een paar. Ze staan onmenselijk vroeg op (“om de files voor te zijn”), hijsen zich met tegenzin in kleren die ze never-nooit-niet zelf zouden uitkiezen, en zijn de hele dag bezig met iets waar ze niet blij van worden. Aan het eind van de eindeloos lijkende dag gaan ze terug naar huis, waar ze te moe zijn en te vroeg naar bed moeten om er nog een leuk sexleven op na te houden. Ze leven om te werken, zodat ze de rekeningen kunnen betalen, zodat ze kunnen leven, etcEen eindeloze loop…

In mijn ogen een hondenleven. Over mijn lijk dat ik daar ooit voor zou kiezen. Ik zou langzaam maar zeker afsterven.

marionetten

Als je deze loonslaven vraagt waarom ze zo leven, dan is hun antwoord veelal: “Omdat ik anders mijn hypotheek niet kan betalen”, of “Omdat ik wel graag dit jaar naar de wintersport ga”. Onvoorstelbaar maar waar: het gros van onze samenleving kiest vrijwillig voor een (loon)slavenbestaan. Als ik terloops opper dat ze dat toch ook op een andere manier kunnen verwezenlijken, kijken ze me aan alsof ik opgenomen moet worden. Op een gesloten afdeling. “Zelfstandig worden bedoel je? Veel te veel onzekerheid…”

En daar zit ‘m nu precies de bottleneck: de meeste mensen zijn verliefd geworden op de zekerheden in hun leven. En dat maakt van hen (vrijwillige) slaven. Is dit per definitie slecht? Nee, volgens mij niet. Deze mensen zijn deep down heel gelukkig met hun leven. Het verloopt volgens plan, ze kunnen het overzien, ze hebben controle over hun leven en dat geeft zekerheid. En die zekerheid geeft weer een vorm van geluk. Stel dat hun baas ineens zegt: “Weet je, waarde werkslaaf, ik heb er nog eens over nagedacht en besloten je vrij te laten. Dat schijnt goed te zijn voor mijn karma. Je bent vrij. Je kunt gaan waar je maar wilt”. De arme slaaf zal in totale paniek ontsteken! Hoe moet hij nu zijn wensen verwezenlijken? Wie zorgt er nu nog voor zijn veiligheid en zekerheid? Wie moet nu al die beslissingen gaan nemen? De kans is groot dat hij zal besluiten te blijven.

Vrij zijn, of toch liever niet?

geketendToen de Berlijnse muur viel was iedereen aan de oostzijde blij: ze waren vrij! Nu konden ze eindelijk gelukkig worden! Twee jaar na dato bleek tijdens een onderzoek dat zo’n 80% terug wilde naar het oude regime; men kon de vrijheid niet aan. De vrijheid, de onzekerheid, de ongestructureerdheid, er kwam zo vreselijk veel op hen af! Ze wilden gillend terug naar de veilige kleine wereld van hun slavenbestaan…

Ongelofelijk maar waar. En wat te denken van de wereldreligies? Overal ter wereld vertellen religieuze leiders miljarden volgelingen hoe ze moeten leven en wat ze moeten doen om Gods gratie te krijgen. En ze doen het! Ze doen het met liefde. Ze zijn slaven van het systeem, maar ze doen het jubelend.

Toen de Anunaki ons schiepen in hun evenbeeld, zo’n 430.000 jaar geleden, en Homo Sapiens plotsklaps de aarde begon te bevolken, werden we de mijnen ingestuurd om goud te delven. Onze verre voorouders – als werkslaven gecreëerd – deden dit met liefde. Zij zagen de Anunaki als Goden; zij hadden ons immers geschapen? Ze konden dingen die bovennatuurlijk leken, zoals door de hemel klieven in glanzende UFO’s en mensen genezen op wonderbaarlijke wijze en als je niet gehoorzaamde kreeg je een soort bliksemschicht naar je donder geworpen. Goden waren het! En onze over-over-over-overgrootouders zullen het als een eer hebben ervaren (de grootst mogelijke eer zelfs) om het Godenwerk te mogen doen. Eerbaarder werk was niet te bedenken. Ik durf te wedden dat ze vrijwillig en zich zeer vereerd voelend in de mijnen afdaalden.

Slaven van de Goden, slaven van het systeem, slaven van de werkgever, de banken en de aandeelhouders. Wat maakt het uit? Is er iets veranderd in de afgelopen 430.000 jaar? Op mijn sombere dagen denk ik van niet. Dan denk ik dat mensen per definitie masochistische wezens zijn, die maar al te graag de rol van slaaf aannemen. Dan kijk ik naar de ontwikkelingen in de wereld en zie ik hooguit een paar mensen de barricades opgaan om te roepen dat we in de greep van de Illuminati zitten en dat we ons moeten los worstelen.

vrijheidIn ons eigen kleine landje vinden de meeste mensen het prima dat kinderverkrachter Demmink nog steeds vrij rondloopt, dat Rutte liegt dat ie barst over MH17, en dat de Brusselse naheffing van 642 miljoen gewoon betaald wordt. Wat is er in Godsnaam voor nodig om mensen wakker te schudden? Wat is er voor nodig voordat mensen hun handboeien afschudden?

Sommigen onder ons geloven dat we geprogrammeerd zijn tot slaaf. Dat ons DNA in lang vervlogen tijden is gemanipuleerd waardoor we geprogrammeerd zijn om orders op te volgen zonder vragen te stellen. Ik geloof dat niet. Elke kleuter vraagt de godganse dag “Waarom dan?” of de variant “Waarom niet?”, tot de ouders er helemaal krankjorum van worden. Van nature stellen we vragen, zijn we kritisch, willen we weten. Maar het wordt eruit geramd als we ouder worden. Door opvoeders, leraren, instellingen, kerken, legers en werkgevers.

En weet je wat? We leggen ons daar vrijwillig bij neer. VRIJWILLIG! Niks geen gekloot met ons DNA. We doen het zelf. Ter meerdere eer en glorie van ons ego. Want we willen namelijk wel heel graag die beloning: salaris, pensioen, erkenning, status, zekerheid, veiligheid. Daar ruilen we maar al te graag onze vrijheid voor in. Vrijwillig.

Ongelofelijk maar waar…

wereldwijd_protestOp mijn niet-zo-sombere dagen zie ik dat er iets aan het veranderen is, wereldwijd. Dan zie ik enorme demonstraties tegen corruptie, tegen politiegeweld, tegen Monsanto, tegen chemtrails. Duizenden mensen gaan de straat op. Niet in Nederland, maar toch.

Wereldwijd zie ik de tendens dat mensen wakker worden

Dat mensen weer gezonde, kritische vragen gaan stellen. Dat ze hun stem weer laten horen. Er komen steeds meer klokkenluiders. Steeds meer mensen gaan inzien dat we geen leiders meer nodig hebben. Wat een prachtige ontwikkeling…

Uiteindelijk is het allemaal terug te brengen tot één vraag: wanneer gaan we ons realiseren dat de zogenaamde veiligheid en zekerheid waar we ons zo aan vast klampen en waar we vrijwillig onze vrijheid voor hebben opgeofferd, slechts een schijnveiligheid en een schijnzekerheid zijn? Er is niet zoiets als zekerheid of controle in het leven. Het zijn de grootste illusies die ons tot slaaf hebben gemaakt. We klampen ons vast aan gebakken lucht.

Van mij mag het hele systeem indonderen. Misschien vallen dan de schellen van onze ogen en gaan we inzien dat wijzelf de Goden zijn waar we op hebben gewacht. Dat wij onze eigen innerlijke leiders zijn en dat we vanuit liefde, compassie en overvloed met elkaar kunnen leven. Als we daar tenminste voor KIEZEN.

Is slavernij per definitie slecht?

Kiezen we voor ons slavenbestaan of kiezen we voor vrijheid? Vragen die zo simpel lijken maar het niet blijken te zijn als je er langer over nadenkt. Als puntje bij paaltje komt zullen we het moeten hebben van ons bewustzijn: hoe bewust zijn we ons werkelijk van al dit soort zaken? Hoe bewust maken we keuzes in ons leven? Hoe bewust luisteren we naar de mainstream media en de politieke leiders? Hoe bewust zijn we ons van de grootschalige manipulatie die plaatsvindt om ons in een keurslijf te houden?

Pas bij voldoende bewustzijn kunnen we doelbewust kiezen voor vrijheid, liefde, overvloed, saamhorigheid, compassie. En bewustzijn kun je niet afdwingen. Je wordt bewust als je er klaar voor bent. Bij de één gaat dat sneller dan bij de ander, afhankelijk van vele factoren.

100e aap effect

aapjeIk blijf hardnekkig geloven in de 100 apen: we hoeven maar een kritieke massa te bereiken om het omslagpunt te bereiken. Slechts een bepaald percentage van de gehele wereldbevolking hoeft bewust te worden, dan zal in één klap de rest ‘meegepakt’ worden. Als een besmettelijk virus zal dan in een fractie van een seconde de hele wereldbevolking bewust zijn. Of ze nou willen of niet. Zoek het maar op: de 100 apen. Wetenschap waar geen speld tussen te krijgen is.

En als ik dan de foto’s en video’s zie van al die mensen wereldwijd die de barricades opgaan, soms met gevaar voor eigen leven, omdat ze het ZAT ZIJN!, dan glimlach ik en denk ik bij mezelf: “Dat gaat goed jongens. Misschien hebben we nog maar één aapje nodig!”

Janet Ossebaard 11 december 2014

bron: http://www.ninefornews.nl/janet-ossebaard-slavernij-hoe-vrij-ben-jij/

Je moet werken voor je geld

Landarbeid

ArbeidHoe vaak krijg ik dat niet te horen als ik het over basisinkomen heb. De tegenstanders van het onvoorwaardelijk basisinkomen zijn er duidelijk over: “Gratis geld bestaat niet” je moet er wat voor doen. Maar wat nu als je wel werkt en er geen geld voor ontvangt? Dat komt namelijk veel meer voor dan andersom.

“Work is the perennial natural necessity of humankind by which we remain humans” – Karl Marx

Uit Duits onderzoek[1] blijkt dat van al het werk dat gedaan wordt slechts 40% betaalde arbeid is. En als je dat ongelofelijk in de oren klinkt kijk dan eens om je heen. De spraakverwarring, want daar hebben we het over, betreft de definitie van arbeid en de waarde die wij er aan toekennen. Als een moeder niet werkt maar voor haar kinderen zorgt wordt dat niet gezien als arbeid. Maar zodra diezelfde moeder voor andermans kinderen gaat zorgen en daarvoor betaald wordt, dan wordt het ineens wel als arbeid gezien. Maar wat is het verschil?

In wetenschappelijke literatuur is er een verschil tussen de begrippen ‘werk’ en ‘arbeid’. Ondanks dat worden er veel verschillende zaken onder verstaan, waardoor er geen overeenstemming is. Volgens wikipedia wordt binnen ‘arbeid’ al een onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid en formele en informele arbeid. En werk volgens wikipedia is: “het aanbrengen van wenselijk geachte veranderingen in de omgeving door menselijke activiteit. Werk kan zowel lichamelijk als geestelijk zijn.”

Arbeid versus werk
In de meeste gevallen wordt arbeid pas als zodanig gezien als er een betaling tegenover staat. Is geld dan de maatstaf voor het uitvoeren van arbeid? In het voorbeeld van de moeder die voor kinderen zorgt voegt de moeder waarde toe maar wordt de arbeid die ze verricht anders beoordeeld of liever gezegd gewaardeerd. Alleen de moeder die voor haar werk betaald wordt maakt deel uit van het economisch verkeer, het levert belasting op en doet het Bruto Binnenlands Product groeien. Dan pas werk je voor je geld.

Uit een internationaal onderzoek[2] naar werk kwam de volgende beschrijving naar voren waar ik mij goed in kan vinden. In iedere samenleving moeten we werk verrichten om te kunnen overleven. We moeten eten om te overleven, daarvoor moeten we voedsel oogsten, vinden of kopen; we moeten het bereiden, eventueel met behulp van hulpmiddelen; we moeten het opeten en vervolgens moeten we alles schoonmaken of opruimen wat we gebruikt hebben. Dit is werk. Het mens-zijn kan niet zonder werk.

Waarde van arbeid
We kunnen dus concluderen dat alles wat we doen werk genoemd kan worden, maar zodra we ervoor betaald worden is het arbeid. Dan blijft nog de discussie wat is arbeid waard? Waarom verdient een doorsnee medewerker € 500,- per week en een advocaat of een bankier € 500,- per uur? Voegt de doorsnee medewerker minder waarde toe? Hiermee begeven wij ons al gauw op glad ijs en gaat het vooral om de impact van een inspanning die in het economische verkeer geheel anders wordt gewaardeerd.

Vanuit menselijke waarden kan het verrichten van arbeid weer geheel anders liggen. Als nu eens alle verpleegkundigen gaan staken dan is dat een pure ramp en kan dat mensenlevens kosten. Als alle bankiers gaan staken merken we daar amper wat van. Toch?

Gebrek aan arbeid
Wat steeds duidelijker wordt is het feit dat arbeid de komende jaren drastisch zal veranderen. Door de verregaande automatisering zijn in de achterliggende decennia al heel veel banen verloren gegaan. Het gaat zo geruisloos dat we het bijna niet merken. Veel arbeidsintensieve activiteiten zijn al vervangen door robots. We zitten volop in het digitale tijdperk en kunnen concluderen dat het einde van het industriële tijdperk een feit is, of we het willen of niet. Hoe nu verder?

Ver voordat mensen naar de fabrieken trokken om zichzelf te verhuren werkte men thuis en was het produceren van voedsel een van de belangrijkste activiteiten. De nieuwe digitale economie ligt voor ons, maar hoe we daar allemaal inkomen uit kunnen halen is de grote uitdaging. Omdat ieder mens dat geboren wordt recht heeft om te bestaan moet er voor iedereen een inkomen zijn, ook al is er niet voor iedereen betaalde arbeid. Ondanks de verwoede pogingen van onze regering om iedereen aan een baan te helpen is dat niet waar de primaire behoeft ligt. We hebben geen behoefte aan een baan, maar aan een inkomen om te kunnen bestaan.

Karl Marx
Karl Marx

Werk van de toekomst
Om op een goede manier de toekomst tegemoet te treden zullen we arbeid en inkomen los moeten koppelen. We moeten terug naar het uitgangspunt, zoals Marx dat ooit weergaf, dat werk de noodzakelijke bijdrage van ieder mens is op basis waarvan wij mens zijn. Daar staat een bijdrage tegenover waarvan wij kunnen bestaan. Niets meer en niets minder is dit de rechtvaardiging voor de introductie van een basisinkomen. Als dit gegarandeerd is kunnen wij met elkaar toewerken naar een invulling van ons nieuwe economische systeem, waar dat ook op uit gaat komen.

Jolanda Verburg

bron: http://www.jolandaverburg.blogspot.nl/2014/11/je-moet-werken-voor-je-geld.html

[1] https://www.youtube.com/watch?v=ExRs75isitw

[2] http://l3d.cs.colorado.edu/~gerhard/papers/jls2000.pdf

Het bericht Je moet werken voor je geld verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Feminisme en het Onvoorwaardelijk Basisinkomen

feminisme

feminismeDe invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) wordt vaak aangeprezen als een positieve stap in termen van van vrijheid, welzijn en sociale rechtvaardigheid. Dat is zeker de mening van mensen zoals Philippe Van Parijs en Karl Widerquist. In mijn laatste twee posts heb ik, John Danaher [1], aandacht besteed aan hun argumenten voor een OBi. Je kan ze hier [2] en hier [3] vinden.

Maar kunnen er andere, minder vooruitstrevende effecten als gevolg van de invoering van een OBi optreden? In dit en het volgende bericht, wil ik een aantal feministische visies op het OBi onder de loep nemen. Aan de hand van dit onderzoek zullen we zien dat er voor feministen argumenten zijn om de introductie van een OBi te verwelkomen, maar dat er ook redenen voor bezorgdheid zijn.

In het eerste deel [van mijn twee blogs over het feminisme en het basisinkomen, FB] zal ik proberen om drie dingen te doen. Eerst kijk ik naar de mogelijke gevolgen van een OBi voor vrouwen op individueel en maatschappelijk niveau. Daarna kijk ik naar vier visies die vanuit een feministisch standpunt pleiten voor een OBi. En als derde zal ik ingaan op twee argumenten die vanuit feministisch perspectief niet gunstig zijn voor een OBi. Deze discussie is gebaseerd op twee belangrijke bronnen: Ingrid Robeyns’ A Gender Analysis of Basic Income (Een Genderanalyse van het Basisinkomen) en Tony Fitzpatrick’s A Basic Income for Feminists? (Een basisinkomen voor Feministen?) Beide zijn eerder verschenen als hoofdstukken in het boek Basic Income: An Anthology of Contemporary Research [4].

Voor ik begin, een paar woorden over de gebruikte terminologie. Het is natuurlijk erg misleidend om te suggereren dat er een enkel, eenduidig “feministisch perspectief” over dit onderwerp bestaat of zou kunnen bestaan. Om de doodeenvoudige reden dat de feministische beweging veel te divers en te veelzijdig is om een dergelijke bewering te wettigen. Traditioneel hield het liberale, feministische project zich bezig met de toelating van vrouwen tot juridische en economische rechten en privileges die mannen genieten. De doelstellingen van dit project hielden dingen in als het verlenen van stemrecht aan vrouwen, het recht op eigendom, het recht om contracten af te sluiten, alsmede de mogelijkheid om betaald werk te zoeken en te behouden. Om verschillende redenen wordt het liberale project als ontoereikend beschouwd. De belangrijkste daarvan is misschien wel dat vrouwen zich moeten aanpassen aan mannen waardoor patriarchale overtuigingen en praktijken bestendigd worden. Daarom hebben verschillende feministische groepen alternatieve doelen geformuleerd en nagestreefd. Daartoe behoren zaken als de creatie van een volledig sekse-neutraal (of misschien zelfs post-gender) samenleving, hoewel de precieze vorm die deze zou moeten aannemen en de juiste middelen voor de verwezenlijking ervan, nog ter discussie staat.

Dat is belangrijk voor het beoordelen van de argumenten die hieronder besproken worden. Eén van de belangrijkste kenmerken van het feministische debat over het onvoorwaardelijk basisinkomen is de zorg die het heeft voor het effect van het inkomen op de vormen van onbetaalde zorgarbeid die vrouwen van oudsher in huis doen en op hun mogelijke deelname aan de arbeidsmarkt. Dus de waarde die het feminisme hecht aan dingen is de sleutel voor de uitwerking van wat “het” feministisch perspectief (of, liever gezegd, perspectieven) op het basisinkomen is.

1. Wat zijn de mogelijke gevolgen van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor vrouwen?

Ingrid Robeyns splitst hulpvaardig de eventuele gevolgen die het OBi op vrouwen kan hebben op in twee categorieën: (i) eerste orde effecten; en (ii) tweede orde effecten. Effecten van de eerste orde zijn directe gevolgen die zich op korte termijn voor doen. Ze zijn gewoonlijk makkelijker vast te stellen en lijken vaker een meer directe invloed te hebben op de individuele ontvanger van de financiële toelage. Tweede orde effecten manifesteren zich op langere termijn en zijn meer indirect. Zij omvatten de invloed van een OBi op de opvattingen in de samenleving ten opzichte van vrouwen en onbetaald werk.

Robeyns signaleert drie mogelijke eerste orde effecten van een basisinkomen:

a. Het kan de arbeidsparticipatie van vrouwen (enigszins) verlagen: bekend is dat vrouwen minder actief zijn op de arbeidsmarkt dan mannen. Historisch gezien was dat omdat zij dit niet mochten. Tegenwoordig is dat omdat nog steeds van hen wordt verwacht en geaccepteerd dat zij thuis onbetaald werk verrichten. Studies (aangehaald door Robeyns) laten zien dat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt positief beïnvloed wordt door onderwijs en nettoloon en negatief door leeftijd, het aantal kinderen en het inkomen van de echtgenoot of partner. De arbeidsparticipatie van mannen ondervindt nauwelijks gevolgen van zulke zaken (inderdaad, mannen lijken betaald werk te zoeken wat er ook gebeurt). Robeyns noemt twee studies (beide gebaseerd op modellen, niet op echte gegevens) over de waarschijnlijke gevolgen van een OBi op de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Beide studies lijken aan te tonen dat de participatie van vrouwen zal afnemen met de invoering van een OBi met verwachte afnames die variëren van 9 tot 20%. Het is heel moeilijk om in te schatten wat er in werkelijkheid zou gebeuren en Robeyn oppert dan ook dat echte sociale experimenten helderheid zouden kunnen verschaffen. Haar artikel werd in de vroege jaren van de 21ste eeuw geschreven. Ik weet niet of er sindsdien dergelijke experimenten zijn uitgevoerd. Ik weet dat Brazilië geprobeerd heeft om langs deze lijn sociale hervormingen door te voeren. Kent iemand studies die hierop voortborduren?

b. Het kan onvoorspelbare gevolgen hebben voor het werkelijke bedrag aan inkomsten dat vrouwen ontvangen: vrouwen die voor de invoering van het OBi geen inkomen ontvingen zouden hun inkomen zien stijgen, maar het effect op andere vrouwen is onduidelijk. Vrouwen die deelnemen aan betaald werk, worden gemiddeld minder betaald dan mannen, dus de methode van financiering zou cruciaal zijn. Als het OBi bijvoorbeeld gefinancierd zou worden door een vlaktaks, in plaats van een progressieve belasting, dan kunnen de vrouwen die werken hun netto-inkomen naar beneden zien gaan. Dit zou afhangen van wat ze verdienen en het feitelijke bedrag van het onvoorwaardelijk basisinkomen. Robeyns veronderstelt dat alleenstaande moeders waarschijnlijk de belangrijkste financiële begunstigden van het OBi zullen zijn.

c. Het zou de keuzemogelijkheden voor vrouwen wat betreft werk vergroten: ervan uitgaande dat het basisinkomen voldoende hoog is zal de keuze en flexibiliteit die het veel vrouwen biedt (weer vooral alleenstaande moeders) van grote invloed zijn. Ze zouden niet langer gedwongen worden om te werken om in hun basisbehoeften te voorzien en kunnen betaalde en onbetaalde arbeid makkelijker afwisselen.

Tot zover de eerste orde effecten, hoe zit het met de tweede orde effecten? Robeyns noemt er zeven. (Ik moet zeggen dat het mij niet helemaal duidelijk is waarom sommige van deze tot de tweede orde effecten gerekend worden, omdat ze ook op de korte termijn gevolgen kunnen hebben. Ik denk dat de scheidslijn tussen eerste en tweede orde effecten vrij vaag is.)

a. Het kan leiden tot een herwaardering van onbetaalde- en zorgarbeid: op dit moment worden allerlei onbetaald werk en verzorgende taken die vrouwen traditioneel op zich nemen niet op de juiste waarde geschat en zelfs ondergewaardeerd in de samenleving. Daar hebben betaalde arbeid en het moraliseren over betaald werk voor gezorgd. Door de ontkoppeling van werk en inkomen hoopt men dat een OBi zal leiden tot een herwaardering van onbetaald werk en zorgarbeid. Dit valt echter te betwijfelen

b. Als het ook aan kinderen uitgekeerd wordt, kan het een gunstig effect hebben op moeders: als kinderen ook een basisinkomen zouden ontvangen (misschien tegen een lager tarief), zullen moeders er waarschijnlijk baat bij hebben. Ten eerste omdat hun zorgarbeid erkend en beloond wordt. Ten tweede door het verminderen van de armoedeval, die door veel eenoudergezinnen ervaren wordt. (Ik begrijp dit punt van Robeyns niet helemaal. De veronderstelling lijkt te zijn dat de ouders het inkomen dat aan hun kind uitgekeerd wordt beheren, dat is een eerlijke veronderstelling, maar ik vraag me af hoe dit verschilt van toeslagen voor kinderopvang die in veel Europese landen gegeven worden.)

c. Het kan een positief psychologisch effect op huisvrouwen hebben: het zou hen het gevoel geven dat ze bijdragen aan het gezinsinkomen en hen ervan verzekeren dat het werk dat zij doen waardevol is. Robeyns citeert als ondersteuning voor deze stelling studies uit het Verenigd Koninkrijk die de positieve psychologische gevolgen van kinderbijslag op moeders laten zien.

d. Het kan de onderhandelingspositie van vrouwen thuis verbeteren: Amartya Sen stelt dat huishoudens moeten worden gezien als samenwerkingsverbanden die niet vrij zijn van conflicten. De mensen die er toe behoren werken meestal samen omdat dit voordelen oplevert, maar die baten worden niet gelijk verdeeld. Vaak zijn vrouwen de verliezers. Door de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten (waardoor ze een betere uitgangspositie krijgen), zou het OBi kunnen helpen om hun onderhandelingspositie binnen het gezin te verbeteren.

e. Het kan ertoe leiden dat vrouwen de niet-financiële voordelen van betaalde arbeid verliezen: betaald werk heeft naast de ontvangen inkomsten andere prettige bijkomstigheden. Het geeft iemand toegang tot bepaalde sociale netwerken, maakt het mogelijk om haar vaardigheden te laten zien en kan iemands gevoel van eigenwaarde verhogen. Als door het OBi meer vrouwen de arbeidsmarkt de rug toekeren, kunnen ze een aantal van deze voordelen verliezen.

f. Het kan het vrouwelijk “menselijk kapitaal” in waarde doen dalen en hun inkomen op de lange termijn verminderen: studies hebben aangetoond dat mensen die geen betaalde arbeid doen, ook al is het maar tijdelijk, moeilijkheden ondervinden bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt en bij het vinden van beter betaalde banen. Nogmaals, als het OBi er de oorzaak van is dat meer vrouwen tijdelijk de arbeidsmarkt verlaten, zou het bijdragen aan een verslechtering van deze situatie.

g. Het kan in feite de statistische en onuitgesproken discriminatie van vrouwen verergeren: impliciete vooroordelen ontstaan wanneer mensen onbewuste associaties vormen tussen groepen mensen en bepaalde eigenschappen die stereotiep worden toegepast op leden van die groepen. In de VS bijvoorbeeld worden Afro-Amerikaanse mannen en criminele activiteiten vaak stilzwijgend met elkaar in verband gebracht. Dit kan invloed hebben op hoe mensen zich gedragen tegenover de leden van die groepen, zelfs als er geen bewijs is dat iemand aan dat stereotiepe beeld voldoet. Robeyns denkt dat het OBi bepaalde impliciete vooroordelen ten opzichte van vrouwen op het gebied van arbeid erger zou kunnen maken. Doordat bijvoorbeeld sommige vrouwen aangemoedigd worden om met betaalde arbeid te stoppen, of door meer loopbaanonderbrekingen te nemen, zou het de associatie tussen vrouwelijke werknemers en een lagere productiviteit die veel werkgevers waarschijnlijk hebben, bevestigen. Dit zou negatieve gevolgen voor individuele vrouwen kunnen hebben, ook al zijn ze niet van plan om hun betaalde werk op te geven.

Dit zijn alle eerste en tweede orde effecten die Robeyns noemt. Alles wel beschouwd lijkt het een beetje een allegaartje. Sommige effecten doen positieve uitkomsten voor vrouwen vermoeden; andere voorzien negatieve. Allemaal zijn ze ook enigszins speculatief. Aangezien geen enkel land een OBi heeft ingevoerd op de schaal die door de meeste activisten bepleit wordt, ontbreken de gegevens om met zekerheid te kunnen zeggen of deze effecten zich werkelijk zullen voordoen.

2. Vier feministische argumenten ten gunste van het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi)

Met deze mogelijke gevolgen in het achterhoofd kunnen we nu onze aandacht richten op een aantal feministische standpunten voor en tegen het OBi. Hierbij baseer ik mij meer op het werk van Tony Fitzpatrick dan op dat van Robeyns, hoewel de laatste soortgelijke visies aandraagt. Om te beginnen kijken we naar vier argumenten die gunstig uitpakken voor het OBi.

a. De eerste stelt dat feministen het OBi moeten omarmen, omdat het de onafhankelijkheid van vrouwen zal verbeteren. De mogelijke mechanismen hiervoor zijn hierboven al genoemd. Als vrouwen een inkomen hebben dat voldoende is om in de eerste levensbehoeften te voorzien, dan zijn ze flexibeler om wel of niet deel te nemen aan de arbeidsmarkt en hebben ze een betere onderhandelingspositie binnen de traditionele gezinsstructuur. Bovendien zitten ze, omdat het OBi onvoorwaardelijk en persoonsgebonden is, niet vastgeklonken aan een bepaalde familiestructuur, noch hoeven zij hun bereidheid om betaald werk te zoeken – of vroegere deelname aan betaald werk – te bewijzen. Dit betekent een verbetering ten opzichte van het bestaande stelsel van sociale uitkeringen, waaraan vaak allerlei voorwaarden zijn verbonden, waarvan weer bewijzen geëist worden.

b. Volgens de tweede redenering moeten feministen het OBi omarmen omdat het de mogelijkheid biedt om de arbeidsverdeling op basis van sekse te verminderen. De traditionele taakverdeling is die van de mannelijke kostwinner en de vrouwelijke verzorgster. Als het OBi de status van niet-betaald werk kan verhogen, dan kan het mogelijk ook meer mannen stimuleren om dit soort werk op zich te nemen.
Dit kan zorgen voor een meer sekse-neutrale rolverdeling. De mechanismen hiervoor zijn waarschijnlijk indirect. Het OBi zou onbetaald werk niet actief belonen, het zou het gewoon tot een meer haalbare optie maken. Ik zal er meer over zeggen in deel twee.

c. De derde reden zegt dat feministen het OBi moeten omarmen, omdat het de bestaande segregatie op de arbeidsmarkt zou kunnen verminderen. Dit is in wezen de keerzijde van het voorgaande argument en één van de problemen: de seksuele arbeidsverdeling betekent voor vrouwen dat het de toegang tot betaalde arbeid belemmert. Als vrouwen gedwongen worden om onbetaald werk binnenshuis te verrichten, of als het van hen geëist of verwacht wordt – en niet van mannen – dan zijn de mogelijkheden voor vrouwen om toegang te krijgen tot betaald werk begrensd. Dus als het OBi de seksuele arbeidsdeling kan verkleinen, kan het ook de toegang tot betaalde arbeid vergroten. Dit zou ook een verbetering betekenen ten opzichte van bestaande sociale zekerheidssystemen waar rechten afhankelijk zijn van het totale gezinsinkomen. Fitzpatrick geeft als voorbeeld hiervan systemen waarbij het bedrag van de uitkering van een werkloze man daadwerkelijk wordt gekort als zijn echtgenote of partner werkt. Dit kan vrouwen met laag betaald werk motiveren om dit werk op te geven.

d. Volgens de vierde redenering moeten feministen het OBi omarmen, omdat het de last die de verzorgingsstaat op vrouwen legt, zal verkleinen. De achterliggende gedachte is dat vrouwen vaak de voornaamste “slachtoffers” van het traditionele, bureaucratische stelsel van sociale zekerheid zijn. Vanwege paniek in de samenleving over “bijstandskoninginnen” en dergelijke, moeten vrouwen vaak ingrijpende onderzoeken naar inkomsten ondergaan en dito informatie geven over hun persoonlijk leven om te bewijzen dat ze in aanmerking komen voor bijstand. Het onvoorwaardelijke karakter van het basisinkomen schakelt die opdringerigheid uit.

Ik denk dat er voor elk van deze argumenten iets te zeggen valt, hoewel sommige ambitieuzer en hypothetischer zijn dan andere. Ik wil er nu drie opmerkingen over maken. Ten eerste valt op dat ze zich beroepen op verschillende feministische doelstellingen, waaronder het doel om taken meer gelijk tussen de seksen te verdelen en het klassieke liberale doel om de deelname van vrouwen aan betaald werk te verhogen. Ten tweede lijken ze een vrij traditionele heteroseksuele gezinsstructuur als uitgangspunt te nemen, waarbij sommigen vragen zouden stellen. Ten derde lijken de meer ambitieuze argumenten te gemakkelijk aan te nemen, dat inkomen zelf seksistische normen en vooroordelen over onbetaald werk teniet zal doen. Dat is een twijfelachtige aanname.

3. Twee feministische redenen om het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) af te wijzen

a. Hieronder bespreek ik twee bezwaren die feministen hebben tegen het OBi. Nogmaals, deze ontleen ik aan het werk van Tony Fitzpatrick. Het eerste bezwaar hangt samen met de opmerking die ik zojuist maakte. Het houdt in dat de voorstanders van het OBi inzoomen op het belang van decommodificatie en de noodzaak van defamilialisatie negeren. Decommodificatie is het proces waarbij datgene waaraan een symbolische prijs of marktwaarde gehangen is, wordt ontdaan van die waarde. [5] Als gevolg daarvan kan het niet meer verhandeld worden op een open markt. Dit is iets dat het OBi kan doen voor werkenden (doordat het arbeid loskoppelt van inkomen). Decommodificatie wordt als een waardevol doel door veel links georiënteerde feministen gezien, maar ook als niet-toereikend. De reden hiervoor is dat traditionele vormen van vrouwenarbeid nooit verhandelbaar zijn geweest. Daarom wordt er niet voor betaald. Het probleem met dat soort werk – en met de positie van vrouwen meer in het algemeen – is dat het binnen het verband van de familie plaatsvindt. Met andere woorden, het is verbonden aan een bepaalde rol binnen de gezinsstructuur. Vrouwen zijn dan afhankelijk van het vervullen van die rol, wat leidt tot de traditionele arbeidsverdeling op basis van geslacht (de mannelijke kostwinner; de vrouwelijke verzorgster). Het doel van een feministisch sociaal beleid zou moeten zijn om de sociale positie van vrouwen te defamilialiseren. [6] Men is bang dat het OBi niet in staat zal zijn om dit te realiseren. In feite kan het dienen om de seksuele arbeidsverdeling een nog steviger basis te geven. Omdat – indien vrouwen niet meer uit economische noodzaak hoeven te werken – zij kunnen toegeven aan de sociale druk om de traditionele rol van zorgverlener op zich te nemen. Mannen kunnen dan vrijblijvend doorgaan met profiteren van het onbetaalde werk van vrouwen. En vrouwen kunnen nog meer afgesloten raken van de arbeidsmarkt.

b. Het tweede argument is wat minder gecompliceerd. Men vindt het OBi als instrument simpelweg te lomp. Een probleem, dat men met de klassieke vormen van feminisme had, was de neiging om ervaringen van ongelijke groepen vrouwen op één hoop te gooien door verschillen te negeren of glad te strijken. [7] Dit kan nutteloos zijn. De ervaringen van een goed opgeleide vrouw uit de hogere sociale klassen zijn immers duidelijk anders dan die van een slecht opgeleide vrouw uit de lagere sociale klassen. Het OBi behandelt al deze vrouwen op dezelfde manier. Dat kan lastig zijn. Het geeft ze allemaal hetzelfde inkomen. Als eventueel sommige vrouwen door het OBi de arbeidsmarkt verlaten om traditionele familierollen op zich te nemen, is het dan niet zo dat het zeer waarschijnlijk is, dat deze vrouwen uit de lagere klassen en / of etnische minderheden afkomstig zullen zijn? Vooral gezien het feit dat deze vrouwen al een lagere participatiegraad hebben en zij dus meer kans lopen om de dupe te worden van directe en indirecte vormen van discriminatie?

Oké, dit is dus een zeer algemene inleiding tot het feminisme en het basisinkomen. Hopelijk heb je nu een idee van de verschillende argumenten en aannames die in dit debat rondgaan. In deel twee zal ik wat meer ingaan op specifieke punten van sociale zekerheidsmodellen en mij afvragen in hoeverre ze overeenkomen met feministische doelen. Ook zal ik kijken naar de rol die het feminisme zou kunnen spelen in sociale en politieke debatten over het basisinkomen.

Deel twee

In deel één [8], keek ik naar de mogelijke effecten van een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBi) op vrouwen. Ook heb ik een aantal feministische argumenten voor en tegen het OBi tegen het licht gehouden. Mijn betoog concentreerde zich op de gevolgen van het OBi voor economische zelfstandigheid, keuzevrijheid, de waarde van onbetaald werk en de arbeidsparticipatie van vrouwen.

Hoewel de waarden die in deze discussie centraal staan, evenals de voorspellingen waarop zij een beroep doen, zo complex en variabel zijn dat zij zich slecht lenen voor een eenvoudige samenvatting, kwamen er uit de discussie toch enkele duidelijke thema’s naar voren. Ten eerste is er enige reden voor hoop dat een OBi de onafhankelijkheid van vrouwen kan verhogen, de arbeidsverdeling op basis van sekse kan doen verminderen en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan vergemakkelijken. Tegelijkertijd is het mogelijk dat de toekenning van een individueel inkomen aan vrouwen er toe zou kunnen leiden dat sekse-gekleurde opvattingen over sociale rollen zich verdiepen, vooral als de betaling van dat inkomen meer vrouwen stimuleert om de arbeidsmarkt te verlaten.

In dit tweede deel wil ik een een beetje afstand nemen van de details van deze standpunten en mij in plaats daarvan richten op verschillende modellen van sociale zekerheid en hoe ze kunnen aansluiten bij uiteenlopende feministische doelen. Ook wil ik kort ingaan op de belangrijke rol die een feministisch perspectief zou kunnen spelen in het politieke debat over de invoering van een OBi.

Nogmaals, bij mijn bespreking zal ik mij baseren op artikelen gepubliceerd in het boek Basic Income: An Anthology of Contemporary Research (Het Basisinkomen: een Bloemlezing uit het Actuele Onderzoek). [9] In de eerste plaats op de verhandeling over modellen voor sociale zekerheid uit het hoofdstuk A Basic Income for Feminists (Een Basisinkomen voor Feministen), geschreven door Tony Fitzpatrick en daarna als afsluiting op Carole Pateman’s stuk over Free-riding and the Household (Gratis Meeliften en het Huishouden).

Fitzpatrick’s hoofdstuk is vooral nuttig omdat hij zich baseert op het werk van Nancy Fraser. [10] Fraser maakt in haar boek uit 1997 Justice Interruptus (Haperende Rechtvaardigheid) [11] onderscheid tussen drie modellen van sociale zekerheid: (i) het model universele kostwinner; (ii) het model zorgverlener; en (iii) het model universele zorgverlener. Fitzpatrick legt ze naast elkaar en gaat na of het OBi, wel of niet, een bijdrage kan leveren. Ik begin met het bespreken van elk van deze drie modellen.

1. Het Model Universele Kostwinner

Alle drie de modellen zijn gebaseerd op een reeks waarden en veronderstellingen. Het universele kostwinnersmodel gaat uit van de aanname dat betaalde arbeid en het traditionele arbeidscontract goed zijn en dat het doel van gelijkheid tussen beide seksen bevorderd wordt door vrouwen toegang te geven tot deze zaken. In dit opzicht weerspiegelt het universele kostwinnersmodel de klassieke doelstellingen van het liberale feminisme (tenminste zoals het “liberale” feminisme gewoonlijk wordt begrepen). Het probeert vrouwen meer op mannen te laten lijken door de rol van de kostwinner los te koppelen van een sekse, maar zonder vraagtekens te zetten bij de waarde van die rol.

Welke hervormingen zouden nodig zijn om de doelstellingen van het universele kostwinnersmodel te bereiken? Fitzpatrick (2013, p. 168) noemt er een paar:

Vrouwen zouden nodig hebben: diensten die werken buitenshuis mogelijk maken door hen te ontslaan van onbetaalde verantwoordelijkheden; hervormingen op de werkplek ter bevordering van gelijke kansen; culturele hervormingen zodat vrouwen zich met de werkplek kunnen identificeren (en dat mannen dit dus aanvaarden); macro-economisch beleid voor het creëren van voldoende aantallen banen van hoog niveau; hervormingen van de sociale verzekeringsarrangementen om ervoor te zorgen dat vrouwen dezelfde rechten krijgen als mannen. Zorgarbeid zou verschoven moeten worden van het gezin naar de markt en de staat. Ook de status van werken in de zorgsector zou verhoogd moeten worden. Uitkeringen zouden strikt aan de arbeidssituatie en het arbeidsverleden gekoppeld worden, hoewel een aanvullend inkomensafhankelijk sociaal vangnet nog steeds nodig zou zijn.

Ongetwijfeld zullen elementen van deze mengelmoes aan beleidsmaatregelen bekend zijn. Het is duidelijk dat dit model van sociale zekerheid gedurende de afgelopen 50 jaar of zo door Europese landen in praktijk is gebracht. Maar hoe succesvol het is geweest in het bereiken van de doelstelling – een sekse-neutrale kostwinnersrol – blijft open voor discussie.

De vraag waar wij in geïnteresseerd zijn, is of het OBi een rol kan spelen bij dit model van sociale zekerheid. Fitzpatrick meent van niet. Inderdaad, veel van de karakteristieke aspecten van het OBi druisen in tegen de geest van het universele kostwinnersmodel. Het OBi probeert doelbewust inkomen los te koppelen van betaalde arbeid, waarbij het de ethiek van betaald werk tart. Daarbij biedt het mensen de keuze om (tijdelijk) uit loondienst te stappen. Dat gezegd hebbende, het OBi kan sommige mensen er toe aanzetten om werk te zoeken, vooral werk waarvan zij echt genieten, dat kan het kostwinnersmodel versterken, maar dit zou een secundair en onbedoeld effect zijn. Over het geheel genomen staat het OBi niet goedgunstig tegenover de doelstellingen van het universele kostwinnersmodel.

2. Het Model Zorgverlener

Het zorgverlenersmodel gaat uit van de waarde van zorgarbeid, met name de niet-betaalde vormen van zorg die traditioneel door vrouwen worden gedaan. Het verwerpt het idee dat seksuele gelijkheid wordt bevorderd door vrouwen simpelweg aan te moedigen om meer op mannen te gaan lijken. In plaats daarvan roept het ons op om het sociale zekerheidssysteem te gebruiken om de status en erkenning van zorgarbeid te verhogen en deze op hetzelfde niveau te brengen als betaald werk. Dit zou vrouwen in staat stellen om te kiezen tussen verschillende rollen (verzorger; kostwinner) of om die rollen (bijvoorbeeld beide in deeltijd) te combineren. Het zou echter de arbeidsverdeling tussen de seksen met betrekking tot zorgarbeid niet aanvechten.

Om dit model te laten werken zou een verscheidenheid aan beleidshervormingen nodig zijn. Fitzpatrick (2013, p. 169) noemt de volgende:

Vrouwen zouden nodig hebben: vergoedingen voor de verleende zorg vastgesteld op een niveau vergelijkbaar met dat van kostwinnerslonen; werkplekhervormingen om het flexibele levenspatroon zoals net geschetst – dat wil zeggen de mogelijkheid om te kiezen tussen verschillende rollen – te vergemakkelijken; arbeidsbemiddeling, omscholing en flexibele werktijden; uitgebreide sociale zekerheidsprogramma’s. De meeste zorg zou toch nog thuis gedaan moeten worden, maar zou worden ondersteund met aanzienlijke publieke middelen. Deeltijdbanen en zorgarbeid zouden dezelfde rechten op sociale verzekeringsarrangementen moeten krijgen als full-time banen, maar ook hier zou een aanvullend sociaal vangnet nodig zijn.

Sommige van deze beleidsmaatregelen zijn in verschillende landen doorgevoerd, in het bijzonder die met betrekking tot flexibele werktijden en directe voorzieningen voor kinderopvang. Het effect hiervan op de herwaardering en verhoging van de status van zorgarbeid is, alweer, twijfelachtig.

Kan het OBi een rol spelen bij het zorgverlenersmodel van sociale zekerheid? Fitzpatrick betoogt dat dat zou kunnen. Eén ding dat het zeker kan doen is de overgang van en naar de arbeidsmarkt voor vrouwen gemakkelijker maken. Vooral doordat werken in deeltijd een goede, haalbare optie zal zijn voor veel vrouwen. Vrouwen in die rollen zouden twee inkomens ontvangen: hun basisinkomen en de inkomsten uit hun werk. En als het OBi gefinancierd zou worden door middel van een progressieve belasting, zou het niet eens nodig zijn om er belasting over te betalen.

Een groot probleem met het OBi zou echter kunnen zijn, dat het niet specifiek genoeg is om de status van onbetaalde zorgarbeid te verhogen. Aangezien het inkomen aan iedereen wordt uitgekeerd, ongeacht hun bezigheden, zou het aparte karakter van zorgarbeid niet voor een speciale behandeling in aanmerking komen. Een participatie-inkomen (dat aan mensen wordt toegekend op voorwaarde dat ze deelnemen aan onbetaald, maar maatschappelijk nuttig werk) zou wellicht geschikter zijn om dit doel te bereiken.

3. Het Model Universele Zorgverlener

Het universele zorgverlenersmodel gaat uit van de vooronderstelling dat een eerlijke verdeling van alle zorgarbeid tussen mannen en vrouwen waardenvol is en bepleit een meer rechtvaardige verdeling van het werk tussen de seksen. Dit vormt een contrast met de twee andere modellen. Het universele kostwinnersmodel riep vragen op omdat het betaald werk hoger lijkt aan te slaan; het zorgverlenersmodel is aanvechtbaar omdat het niets verandert aan de traditionele, op sekse gebaseerde rolverdeling met betrekking tot zorgarbeid. Het universele zorgverlenersmodel probeert de beperkingen van deze twee modellen te overstijgen. Het doel is om de status van beide vormen van werk gelijkwaardiger te maken en de traditionele taakverdeling tussen mannen en vrouwen wat betreft zorgarbeid op te heffen.

Welke hervormingen zijn hiervoor nodig? Fitzpatrick (2013, p. 169-70) noemt er drie (op basis van Fraser’s werk):

Ten eerste zouden alle banen zo ontworpen moeten zijn, dat zij ook open staan voor mensen die part-time verzorgers zijn. Dat betekent een werkweek korter dan voor een full-time baan en ondersteuning van diensten die buitenshuis werken mogelijk maken. Ten tweede zouden zorgtaken verdeeld worden tussen de overheid, het huishouden en het maatschappelijk middenveld. (Fraser praat over lokaal beheerde en democratisch georganiseerde instellingen voor zorgactiviteiten.) De meest ingrijpende verandering ten slotte zou cultureel zijn, dat wil zeggen afbraak van de op geslacht gebaseerde veronderstellingen, die de bestaande vormen van sociale organisatie in stand houden.

Een basisinkomen zou een rol kunnen spelen in het bereiken van deze doelen, hoewel de beperkingen van dit instrument onder ogen gezien moeten worden. Door de ontkoppeling van werk en inkomen en het vergroten van de flexibiliteit bij de keuze van een baan, kan het meer mannen ertoe aanzetten om zorgtaken op zich te nemen. Maar het zou dat pas echt kunnen doen na aanzienlijke veranderingen in de culturele normen en overtuigingen ten aanzien van zorgarbeid. Veranderingen in de betaling van inkomsten kunnen dit niet doen, zeker niet op korte termijn. In feite kunnen ze meer mannen simpelweg aanmoedigen om te stoppen met betaald werk, zonder een evenredig deel aan zorgtaken op zich te nemen. Fitzpatrick meent opnieuw dat een participatie-inkomen, dat inkomenssteun koppelt aan specifieke, maatschappelijk waardevolle vormen van arbeid, in dit verband zinvoller zou zijn.

4. Het belang van het feministisch perspectief in debatten over het onvoorwaardelijk basisinkomen

Geconfronteerd met de stevig verankerde op sekse gebaseerde normen en overtuigingen, blijkt het basisinkomen niet zo doeltreffend. Dat is iets dat in gedachten gehouden moet worden als de politieke debatten over de invoering van het OBi beginnen. Er van uitgaande dat we streven naar een eerlijker taakverdeling tussen mannen en vrouwen wat betreft zorg en werk, moeten we ons bewust zijn van mechanismen waarbij politieke hervormingen gewoon kunnen dienen om het bestaande, traditionele systeem in stand te houden. Als dergelijke hervormingen besproken worden, vereist dit een kritische en vragende houding, ook in puur filosofische termen.

In zoverre is Carole Pateman’s artikel Free-riding and the Household (Gratis meeliften en het huishouden) een bruikbare correctie. Deelnemers aan het debat over het basisinkomen moedigt ze aan om van perspectief te wisselen. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de aandacht die ze vraagt voor free-riding en wederkerigheid. Zoals ik in eerdere berichten naar voren bracht [12], is één van de meest voorkomende bezwaren tegen het basisinkomen dat het mensen in staat stelt om te stoppen met betaalde arbeid om zo onbelemmerd de vruchten te plukken van het harde werken van anderen. Men ziet dit als uitbuiting omdat werkenden het systeem financieren en uitvallers zich dus niet aan het principe van “eerlijk delen” houden. Hier komt het beeld van de hippie-surfers en leeglopers op het strand vandaan. [In Nederland overheerst het stereotype beeld van de passieve, werkschuwe uitkeringstrekker die – op kosten van de ‘hardwerkende belastingbetaler’ – eindeloos op de bank hangt, FB.]

Maar zoals Pateman benadrukt, dit idee van uitbuiting en profiteren richt zich op de ethiek van betaald werk en de deugden van de (mannelijke) kostwinner. Het negeert het enorme probleem van exploitatie en gratis meeliften binnen de traditionele gezinsstructuur. Binnen dat verband genieten mannen onbekommerd van het onbetaalde werk van hun partners en verrichten bijgevolg hun eerlijk aandeel niet. Toch is het veelzeggend dat het de relatie tussen de werkloze surfer en de betaalde werkende is die de literatuur domineert, niet bijvoorbeeld de relatie tussen de gemakzuchtige man en de hardwerkende vrouw. Om dit misverstand aan te pakken moeten we ervoor zorgen dat de discussie over het basisinkomen gaat over een breder begrip van wederkerigheid en wat het betekent om een eerlijke bijdrage te leveren.

Zoals ik zei, ik denk dat dit een nuttige correctie is.

Auteur

Noten

Het bericht Feminisme en het Onvoorwaardelijk Basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

TNS-nipo bevooroordeeld bij onderzoek over basisinkomen

TNS-nipo

TNS-nipoVolgens nieuw onderzoek van TNS-Nipo staan drie op de tien Nederlanders positief tegenover het basisinkomen. Vijf op de tien zien het idee niet zitten.

Maar wat verstaat TNS-Nipo eigenlijk onder een basisinkomen?
In het onderzoek wordt uitleg gegeven. TNS-Nipo noemt geen bedragen, maar wel twee varianten: een laag en een hoog basisinkomen.

De lage variant ligt onder het niveau van de huidige minimuminkomens. De hoge variant is hoog genoeg om van rond te komen. Deze variant zou volgens de tekst ‘bijvoorbeeld in de vorm van een hogere belastingdruk of door het bijdrukken van extra geld bekostigd moeten worden’.

Wij van Vereniging Basisinkomen zijn geen voorstander van de lage variant – het is niet de bedoeling dat mensen erop achteruit gaan.

Dan de hoge variant. Financiering door extra geld bij te drukken? Nee, daar zijn wij ook geen voorstander van – dat zou tot inflatie leiden.

En een hogere belastingdruk? TNS-Nipo insinueert dat de respondent meer belasting zal moeten betalen. De meeste mensen in Nederland betalen belasting op arbeid. Dat is ook de enige vorm van belasting die in het onderzoek wordt genoemd.

En nee, wij zijn geen voorstander van hogere belastingen op arbeid. Er zijn talloze andere manieren om het basisinkomen te financieren.

Maar wacht eens even. Volgens dit onderzoek zouden wij zelf dus tegenstanders zijn? Dat kan natuurlijk nooit.

Het is tijd voor echt, onafhankelijk onderzoek. Met geloofwaardige varianten.

Wij zijn benieuwd.

Zie hieronder het TNS-onderzoek:

http://www.tns-nipo.com/getattachment/Nieuws/Persberichten/Helft-van-de-Nederlanders-zien-idee-‘basisinkomen’/Volledig-bericht-basisinkomen-5-dec-2014-def.pdf/

Het bericht TNS-nipo bevooroordeeld bij onderzoek over basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

GroenLinks Leeuwarden ziet brood in basisinkomen

palgroenlinks

palgroenlinksPAL GroenLinks is voor een basisinkomen voor iedereen. Zij zullen dan ook binnen drie maanden met een initiatiefvoorstel komen voor een experiment met basisinkomen in één van de Leeuwarder wijken of dorpen.

Opvallend nieuws uit Zwitserland. Daar wordt een referendum uitgeschreven over de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor alle burgers. Een initiatiefgroep is er in geslaagd de benodigde 100.000 handtekeningen hiervoor te verzamelen. En dan komt er in Zwitserland een referendum.

Zwitserland. Het land waar men bekend is met volksbestuur middels referenda. Niet een land dat bekend staat om een communistisch verleden, of een overdreven socialistisch gedachtegoed.

Maar toch zijn er kennelijk overal in Europa steeds meer mensen die beseffen dat een onvoorwaardelijk basisinkomen ondernemerschap en vrijheid van de burger stimuleert. En ruimte geeft aan de ondernemende mens het eigen leven in te richten zoals zij dat willen. En dat levert een heleboel op. Ook gewoon reële economische groei.

Wij plaatsen dit in het kader van de Culturele Hoofdstad van Europa 2018. Culturele Hoofdstad is in de eerste plaats een sociaal economisch project. Vandaar.

Daarnaast zien wij een dergelijk experiment in het licht van de nieuwe motiverende overheid. Een overheid die zich naar de tijdgeest transformeert naar een autoriteit die de burger bedient, stimuleert en motiveert. En hierin een betere balans zoekt met de altijd aanwezige handhavingstaak.

Wij dagen andere partijen uit om mee te doen. Niet alleen onze socialistische geestverwanten, maar vooral ook onze liberale broeders. Wanneer een liberaal ondernemend land als Zwitserland al dreigt met het invoeren van een basisinkomen, zou de plaatselijke VVD zijn hand niet om hoeven om te draaien voor een experimentje in een vaderlands provinciestadje.

Maar partijen hebben uiteraard het goed recht om dit even af te wachten. Wij gaan verder. Onvoorwaardelijke bestaanszekerheid geeft energie aan burgers.

Door:  Jan Atze Nicolai

Bron: http://palgroenlinks.nl/nieuws/leden-column/archief/2014/11/artikel/het-basisinkomen-komt-er-aan/

Het bericht GroenLinks Leeuwarden ziet brood in basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Basisinkomen, toekomstige oplossing of merknaam voor het precariaat?

parijs-defeyt

parijs-defeytSinds 30 jaar pleiten Philippe Van Parijs et Philippe Defeyt voor het Onvoorwaardelijk Basisinkomen.
En stilletjesaan vindt dit idee z’n weg.

Toekomstoplossing voor de ene, utopie voor de andere en vandaag zelfs “label de précarité” “merknaam voor het precariaat” volgens de tegenstanders. Maar het idee laat intussen niemand meer onverschillig. Integendeel, er is al enige tijd meer en meer een groeiende interesse voor het idee. Gisterenavond bijvoorbeeld waren de economen Philippe Defeyt en Philippe Van Parijs, de voorlopers van dit concept, uitgenodigd door de ULB (Université Libre de Bruxelles) om in debat te gaan met de voorzitster van de studiedienst van de FGTB (nvCh: in Vlaanderen de ABVV- beiden vakbonden met linkse inslag) Estelle Ceulemans, en de socioloog Mateo Alaluf, ( nvCh: professor emeritus van de l’ULB), die het Onvoorwaardelijk Basisinkomen in feite zien als een “aanslag” op de sociale zekerheid en waarschuwen voor de nefaste gevolgen ervan zoals het “institutionaliseren van het precariaat.”
We hebben vooraf Philippe Defeyt en Philippe Van Parijs uitgenodigd voor een gesprek (hun gemeenschappelijke werk is nog bekroond geweest met de prijs van de Koning Boudewijn Stichting, net 30 jaar geleden) (nvCH: Met het hen toegekende fonds heeft Philippe van Parijs BIEN opgericht: Basic Income European Network, dat later uitgroeide tot het Basic Income Earth Network)

Maar laat ons eerst beginnen met een verduidelijking: het Onvoorwaardelijk Basisinkomen, wat is dat?
Philippe Van Parijs (Ph. V. P.) Het is een inkomen dat onvoorwaardelijk wordt toegekend aan elk volwassen lid van de maatschappij. Met “Onvoorwaardelijk” bedoelen we drie dingen die tegelijkertijd ook anders zijn ten opzichte van de sociale bijstand zoals we die vandaag kennen.
Ten eerste, het is strikt individueel; op die wijze ben je vrij te kiezen of je al dan niet alleen of samen wil gaan wonen met iemand, want in tegenstelling tot de sociale bijstand nu, verlies je het OBi niet en ook het bedrag ervan zal niet verminderen.
Ten tweede , het OBi staat los van eender welk ander inkomen: de rijken krijgen het net als de armen, mits aanpassingen die ervoor zullen zorgen dat vooral de armen er beter van worden.
En ten derde, het OBi is onvoorwaardelijk dus niet onderworpen aan bvb het zich beschikbaar houden voor de arbeidsmarkt.

Dit basisinkomen , zal het andere sociale tussenkomsten doen verdwijnen?
Ph. V. P. Hier zitten we met een heel gamma van mogelijke voorstellen. Neem het Zwitsers voorstel waarin een heel hoog bedrag wordt voorgesteld, er is sprake van 2500 Zwitserse Franken (nvdr zowat 2100 euro): voorstanders bij ons zeggen ook dat het bedrag meteen hoog genoeg moet zijn net zoals in het Zwitsers voorstel dat aan een referendum zal onderworpen zijn, maar zij zeggen ook dat andere bijstands en sociale zekerheid dispositieven moeten verdwijnen. Er zijn nog andere voorstellen: meer bescheiden, die eerder een basisinkomen sokkel willen toevoegen aan de inkomens inbegrepen aan de tussenkomsten van de sociale zekerheid.

Maar voor u, waar ligt de lat?
Philippe Defeyt (Ph. D.) Ik ben eerder voorstander van een Onvoorwaardelijk Basisinkomen dat samengaat met sociale zekerheid en sociale bijstand. (nvCH: Philippe Defeyt is niet alleen econoom maar ook voorzitter van het OCMW in Namen Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn) Als ik vandaag zie welke de aspiraties zijn in onze maatschappij, de sociologische veranderingen die er gaande zijn, de evoluties met betrekking wat de mensen verwachten van hun activiteiten, dan zie ik het Onvoorwaardelijk Basisinkomen eerder als een subsidie, een ondersteuning voor de autonomie van de mensen, en daarmee bedoel ik autonomie in hun keuzes: in termen van samenwonen, en ook om vrij te kunnen kiezen welke activiteiten ze al dan niet willen doen. Ongelooflijk veel mensen willen vandaag echt iets anders gaan doen, dan dat waarmee ze vandaag bezig zijn. Maar vandaag is het uitermate moeilijk om zelf te kunnen, te mogen kiezen. Het Onvoorwaardelijk Basisinkomen is dus voor mij een subsidie voor sociale vernieuwing.

Hebt u een idee over een bedrag?
Ph. D. Voor mij zou een bedrag van 500 tot 600 euros al een enorme vooruitgang zijn. Dat is vandaag zo ongeveer een derde van een gemiddeld inkomen.
En dit betekent een derde meer in vrije tijd. En dat betekent ook dat er heel wat andere activiteiten (dan die op de arbeidsmarkt) zich kunnen ontwikkelen in de maatschappij en die onder geen enkele noemer vallen om aanspraak te kunnen maken op één of andere subsidie waarvoor je moet gaan aankloppen bij die of gene gemeenteraadslid of minister.
(nvCH: Philippe Defeyt bedoelt hiermee niet dat hij pro subsidies is, hij is integendeel gekant tegen subsidies, maar hij gebruikt hier het woord subsidie om uit te leggen dat het OBi een “subsidie” of ondersteuning is voor alle activiteiten die zich niet inschrijven in de klassieke arbeidsmarkt.)

500 euros voor iedereen, bevoordeelt dat niet diegenen die in feite al goed verdienen?
Ph. V. P. Dat is een echt hardnekkig en fundamenteel misverstand ivm het Onvoorwaardelijk Basisinkomen. Natuurlijk zal dit OBi ook gefinancierd moeten worden en een groot deel van de financiering moet dan voortkomen uit een hervormde persoonsbelasting, wat betekent dat fiscale voordeeltjes zoals we dat vandaag kennen, zelfs voor de super rijken, streng moeten aangepakt worden.
Mensen zoals ik, die als professor aan de universiteit best een groot inkomen hebben, worden niet eens belast op de eerste belastingschijf …
Afhankelijk van de hoogte van het basisinkomen, moet er en aanvullend bedrag komen , ofwel via andere vormen van belastingen, ofwel door een lichte aanpassing op de persoonsbelasting.
Maar wat we vooral moeten begrijpen is dat het Onvoorwaardelijk Basisinkomen, ook voor de rijken, het voor de rijken niet beter zal maken, maar dat het vooral een wereld van verschil zal betekenen voor mensen met een onzeker inkomen, of een zwak inkomen die met het OBi voortaan kunnen terugvallen op deze inkomensokkel en zich dus veiliger gaan voelen in onzekere periodes.
In sommige gevallen zal de situatie er vooral op vooruit gaan, maar het gaat hem om de mogelijkheden vrije keuzes te kunnen maken in je leven.

Hoe wordt uw voorstel ontvangen, vooral sinds u het hebt bedacht?
Ph V. P. Wel, we werden vooral lang bekeken als twee knettergekken, maar vandaag groeit de interesse, en die overstijgt zelfs de grenzen van België.

Vanwaar die plotse interesse volgens u?
Ph. V. P. 30 jaar geleden was de algemene stelling: hoe meer economische groei, hoe minder werkloosheid.
En deze economische groei moest aangezwengeld worden door alsmaar hogere productiviteit. Onze intuïtie zegt ons dat de oplossing voor werkloosheid niet zit in de helse koers naar een alsmaar grotere economische groei.
En dat was allemaal nog lang voor we het hadden over klimaatsverandering, over degrowth (onthaasting).
Vandaag is er een soort clic…heel wat mensen vinden dat het niet meer zo verder kan….dat er alternatieven moeten aangereikt worden. Het Onvoorwaardelijk Basisinkomen is er één van.
Ph. D. Wat we vroeger al vaststelden is vandaag gewoon duidelijker geworden. Jongeren zijn daarin de echte voorvechters. Vooral die jongeren die op de leeftijd gekomen zijn waarin ze zich vol in het leven willen gooien. Vandaag botsen ze constant op een systeem waarin ze zelf geen enkele plaats meer hebben. En dan wil ik nog eens kort terugkomen op “de inhoud van arbeid”. Ik denk dat ook hier de motor van de verandering zit: de weinig interessante inhoud van de arbeid die we vandaag meestal verrichten en die vroeger nog beschermd werd door de sociale zekerheid maar minder en minder vandaag en in de toekomst, zal de aanleiding zijn om het anders te gaan doen.

En de politiek, krijgt u gehoor?
Ph. D. Om eerlijk te zijn, dit idee komt niet eens ter sprake. Het is een voorstel dat stoort, vooral diegenen ongemakkleijk maakt die niet uit hun traditionele denkkader durven te stappen of het moeilijk kunnen plaatsen.
Een bepaalde linkse partij verwijt u dat u de sociale zekerheid wil aantasten….
Ph D. Ach, ze vinden gewoon toch alles wat niet in hun plaatje past als een aantasting. Daarvoor hebben ze het OBi niet eens nodig. De uitdaging vandaag is: hoe kunnen we een soort van bescherming en sociale innovatie laten verweven in de mazen van het huidige systeem.

WILLIAM BOURTON

Bron: http://www.lesoir.be/722391/article/debats/2014-12-02/l-allocation-universelle-solution-d-avenir-ou-label-precarite

Vertaling: Christina Lambrecht

Het bericht Basisinkomen, toekomstige oplossing of merknaam voor het precariaat? verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Verslag Expertsessie MIESlab, tijdens Let’s Gro – Groningen

expertmeeting

miesExpertmeeting

21 november 2014 bogen ruim dertig “experts in het experimenteren” zich met ons over de vraag hoe je een experiment met een onvoorwaardelijk basisinkomen zou kunnen inrichten. Immers, voor- en tegenstanders baseren hun standpunt vooral op wat ze geloven dat er gaat gebeuren, dus we hebben bewijs nodig om verder te komen in het debat.

Energieke gesprekken

Wat vooral opviel tijdens de dag was de enorme energie die vrijkomt als je dertig slimme mensen, die het niet per se heel erg met elkaar eens zijn maar wel bereid zijn constructief te denken, loslaat op dit onderwerp. Het was in ieder geval genoeg energie om de temperatuur in het pand van woningbouwvereniging Nijestee, waar we te gast waren, een graad of vijf te laten stijgen. Deze energie en de relaties die gelegd en versterkt zijn, zijn alvast een belangrijke opbrengst van de dag.

Pekela

Heeft het inhoudelijk wat opgeleverd? We denken dat we een flinke stap verder zijn gekomen. We hebben vastgesteld dat een “full scale” experiment, waarbij in een hele gemeente een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen wordt ingevoerd, in principe uitvoerbaar is, maar dat er wetgeving voor nodig is en dat het vrij kostbaar is. Voor een gemeente als Pekela, dat als rekenvoorbeeld diende, kom je al snel op tientallen miljoenen euro’s. Zo’n experiment kan op termijn relevant worden, maar is geen logische eerste stap, denken we.

Bijstand

Het grootste deel van de denkkracht ging vrijdag zitten in experimenten met een basisinkomen in plaats van de bijstand. Een experiment onder bijstandsgerechtigden (in plaats van alle inwoners van een gebied) heeft twee grote voordelen. In de eerste plaats is het vele malen goedkoper – je wisselt immers de ene uitgave in voor de andere. En in de tweede plaats zijn de uitkomsten, ongeacht hoe de discussie over een basisinkomen verder verloopt, direct van waarde voor gemeenten in verband met de uitvoering van de participatiewet. Deelnemers aan een dergelijke pilot (bijstandsgerechtigden dus) zouden er in principe niet op achteruit gaan.

Private financiering

Maar ook voor zo’n experiment zal een wettelijk kader moeten worden geboden. Komt dat er niet, dan zou je aan private financiering en uitvoering kunnen denken: deelnemers aan het experiment zeggen hun bijstandsuitkering op in ruil voor een toelage van een wijkontwikkelingsmaatschappij waarin bijvoorbeeld ook zorgverzekeraars participeren. Wat ons betreft een ruw idee dat verdere uitwerking verdient.

expertmeeting
Experts aan tafel, derde van links Adriaan Planken, voorzitter VBi

Krachten bundelen

Hoe nu verder? Vanuit drie gemeenten, namelijk Enschede, Tilburg en Groningen, waren deelnemers aanwezig die verder willen werken aan een experiment met basisinkomen in plaats van bijstand, en die hebben afgesproken de voorbereidingen te coördineren. De Vereniging Basisinkomen heeft inmiddels een Commissie van Aanbeveling ingesteld om het pleidooi voor een experiment kracht bij te zetten. Wij zelf richten ons voorlopig op Groningen, om te beginnen in een samenwerkingsproject met het Grand Theatre en theatermaakster Hanna van Mourik Broekman die de discussie in een wat breder kader plaatst.

 

Bron: http://mieslab.nl/onderzoek-basisinkomen/

Het bericht Verslag Expertsessie MIESlab, tijdens Let’s Gro – Groningen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Het basisinkomen keert hardnekking terug in de politiek

Welk algemene patroon is er zichtbaar in deze geschiedenis? Het basisinkomen is een hardnekkig idee dat met een vast ritme terug lijkt te keren in de politiek. Loek Groot en Robert van der Veen zien een verband met werkloosheid. Zij zien pieken in aandacht in 1985 (rond het WRR-rapport) en in 1995 (na de uitlatingen […]

The post Het basisinkomen keert hardnekking terug in de politiek appeared first on Nederlandstalig Netwerk Basisinkomen.