Website tijdelijk onvolledig

Vlak voor de Europese verkiezingen op 21 mei 2014 is er een hard- en softwarecrash geweest op de server van deze website. Doordat ook de backups zijn vernacheld, was de hele site weg. Gelukkig is er in het wayback archive nog voldoende te vinden om de boel redelijk te herstellen. Alleen dat gaat even duren natuurlijk.

Backups gaan dan nu ook maar naar mijn eigen NAS, in plaats van alleen in de cloud!

Een Fundamentele prikkel tot Misleiding

prikkel

prikkelOp 8 mei jongstleden stond er op het “expertpanel over kwestie van de week” van de webplek “intermediair” een artikel, waarin zogenaamde experts hun mening geven over de “Stelling: Geef iedereen gratis geld!” (internetreferentie (15-05-14): [1]). Onder de titel werd de vraag gesteld:

‘Je moet werken voor je geld’ is de heersende norm, maar hoe lang kunnen we volhouden dat een inkomen alleen rechtvaardig is als het uit arbeid voortkomt? Is het tijd voor een basisinkomen?

Fabian Dekker, arbeidssocioloog verbonden aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, antwoordt op de vraag of het tijd voor een basisinkomen is: NEE!

Zijn mening is de volgende:

“Je neemt wel de fundamentele prikkel weg om te werken”

De blikvanger roept: “Je neemt wel de fundamentele prikkel weg om te werken”. Wat is dat, een “fundamentele prikkel”? De betekenis van “prikkel” is ondermeer: Gebeurtenis die een reactie tot gevolg heeft. Iets dat je waarneemt en waarop je reageert, bijvoorbeeld door iets te gaan doen. En vanuit de Nederlandstalige Wikipedia: Een stimulus of een prikkel is een verandering in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een organisme reageert. Deze reactie wordt ook wel een respons genoemd. (internetreferentie (15-05-14): http://nl.wikipedia.org/wiki/Stimulus). “Fundamenteel” staat voor onder andere: Wat te maken heeft met de basis ergens van; behorend tot de belangrijkste kenmerken van iets; van het grootste belang; basaal; cruciaal; diepgaand; de grondbeginselen betreffend. Kortom alle organismen ofwel levensvormen reageren van nature op prikkels. Dat is niet alleen een basis-eigenschap voor elke levensvorm, maar zelfs van cruciaal belang om zo lang mogelijk te kunnen leven en overleven. Dat is wat een “fundamentele prikkel” inhoudt.

“Elke burger dient zich te verdiepen in de fundamentele theorieën van de wetenschap om te voorkomen misleid te worden door de experts.”

Uitspraak van Stephen Hawking op 23 mei 2014 in het kader van de Natuurkunde Olympiade PLANCKS te Utrecht

Geld is een uitvinding van de mens. Het is niet een natuurlijk fenomeen, het is niet een verschijnsel dat buiten de mens om is ontstaan. Het is ten hoogste een afgeleide prikkel van de prikkel, waar het daadwerkelijk fundamenteel om gaat. Namelijk de prikkel om te overleven en dat het liefst zo lang en zo plezierig mogelijk. Geld is in die zin dan ook absoluut geen “fundamentele prikkel”. Eten, ja. Drinken, ja. Veiligheid, ja. Sex, ja. Maar geld? Veel mensen hadden tot enkele honderden jaren geleden hun eigen stukje grond en daarop hun eigen bedoeninkje, met een koe, wat kippen en een moestuin, waarvan ze leefden. Of ze leefden als nomaden van de jacht en het verzamelen van voedsel. En wat ze niet hadden probeerden ze te verkrijgen middels ruilhandel. Geld kwam pas later. Als middel om de ruilhandel en handel te vergemakkelijken. Dat was in eerste instantie het doel. Voor en door bepaalde mensen werd geld van middel echter doel en het wordt nu zelfs door zogenaamde experts verkocht als “fundamentele prikkel”.

Het is met name de Industriële Revolutie, die met de uitvinding van het geld de zogenaamde “werk – gevers” de mogelijkheid biedt om er “werk – nemers” in hun fabrieken en bedrijven werk mee aan te bieden. Het werken in fabrieken en bedrijven, oftewel voor derden, is echter voor de “werk – nemers” van meet af aan tot een verplichting gemaakt. En dat voor elk schamel bedrag aan geld, wat de zogenaamde “werk – gevers” weten door te duwen. Daar kunnen schrijvers als Charlotte Brontë en Charles Dickens op nagelezen worden. En die situatie is nog altijd gaande, zoals een multimiljardaire mevrouw in Australië, de rijkste mevrouw van de Aarde trouwens, het eind 2012 nog weer eens probeerde met haar uitspraak dat: “… Africans willing to work for $2 a day should be an inspiration.” (…Afrikaners, die bereid zijn om voor 2 dollar per dag te werken, zouden een inspiratie moeten zijn) (internetreferentie (27-05-14): http://www.bbc.com/news/business-19487985).

Met de start van de Industriële Revolutie werd het werken voor derden dus al snel een verplichting in de zogenaamde “samen – leving”. En het werken voor tweeden en de eerste, de eigen familie en zichzelf, op en in het eigen bedoeninkje werd daarmee stap na stap volkomen naar de achtergrond geplaatst. Behalve voor kleine kliekjes elitaire mensen. Sterker nog werken voor zichzelf en voor de eigen familie is zoveel mogelijk zelfs verbannen. Het wordt al heel lang niet meer als daadwerkelijk werken beschouwd. Het economisch credo is dat je pas werkt voor jezelf als je werkt voor een derde. Het is één van de grootste trucs om het werken voor het eigen bedoeninkje, de eigen huishouding niet als werk te zien, waardoor vrouwen dus heel eenvoudig nog altijd zogenaamd geen werk verrichten. En ook niet al die mannen die tegenwoordig het lef hebben om huisman te spelen. Werk werd tot de ontwikkeling van de persoonlijke computer en het internet figuurlijk en letterlijk verzinnebeeld door het buiten het huis verrichten van bezigheden, dat wil zeggen op kantoren, in fabrieken en zo voorts. Oftewel op het terrein van anderen, van derden. Ook al betekent het woord economie letterlijk: huishoudkunde.

Al het werk gedaan op en in het eigen bedoeninkje voor de eerste en de tweeden is in onze zogenaamde “samen – levingen” officieel géén werk. Behalve als het het kapitalistisch economische systeem goed uitkomt. Dat is elke keer wanneer dat systeem opnieuw faalt of begint te falen. Maar dan nog moet het officieel voor derden worden gedaan. Voor je zoon of dochter of tante of vader of buurman behangen en schilderen is geen werk en dus geen probleem, zolang het kapitalistisch economische systeem niet in problemen is. Zogauw dat weer eens gebeurt, verwordt dit werk tot “zwart werk” en wordt beweerd dat je geld steelt van de professionele schilder en behanger. Eigen brood bakken wordt “zwart werk”, een eigen moestuin bijhouden wordt “zwart werk”, vooral als je je buurman of buurvrouw of vriend of anderen er iets van geeft buiten de geldstroom om. Raakt het kapitalistisch economische systeem nog verder in de problemen, dan worden alle zorg- en andere zogenaamd niet-productieve werkzaamheden en banen al snel meer en meer richting vrijwilligerswerk geduwd en tenslotte zelfs tot, contradictio in terminis, “verplicht vrijwilligerswerk”, want je werkt nu eenmaal pas als je voor derden werkt en dan en dan alleen kun je geld “verdienen”. En natuurlijk zijn er veel mensen, die dat “verplichte vrijwilligerswerk” graag doen, en niet vanwege die “fundamentele prikkel” van er geld voor krijgen, wat zogenaamde experts als Fabian Dekker ons proberen wijs te maken. Zelfs Dekker weet dat dit grotendeels onzin is.

Europarlementariërs kleinzieliger dan schooljeugd
De gevolgen van het als doel en niet als middel toepassen van geld is, dat de mens maatschappijen, naties en unies van naties creëert, waarin mensen voor hun aanwezigheid op Aarde van hun geboorte tot hun dood verplicht moeten betalen met geld. Ze moeten zelfs verplicht betalen voor die geboorte en voor die dood zelf. En zelfs ná die dood moet nog verplicht worden betaald, voor bijvoorbeeld een graf. Het heeft geleid tot wat door Oxfam International in januari van dit jaar is gemeten. Dat 85 mensen op deze planeet momenteel evenveel bezitten als 3.500.000.000 andere mensen, de helft van de wereldbevolking:

In een dergelijk verengde werkelijkheid krijgt geld inderdaad de status van een “fundamentele prikkel”. Daarin krijg je bijvoorbeeld ook veel van onze huidige zogenaamde Europarlementariërs, die een extra prikkel nodig hebben om überhaupt op hun werk te verschijnen, hoewel ze voor dat werk al 8.000,- euro per maand krijgen. Om ze te prikkelen om daadwerkelijk aanwezig te zijn, ontvangen ze per dag 300,- euro aanwezigheidsgeld (internetreferentie (27-05-14): http://www.standaard.be/cnt/dmf20130625_053 en: http://www.politalk.nl/nieuws/europarlementariers-krijgen-e1392-pensioen-per-termijn-pensioenfonds-heeft-een-tekort/ enzovoorts). Dat is voor 5 dagen in de week 1.500,- euro, en voor 4 weken 6.000,- euro. Dus als ze eens willen sparen voor een extra luxe of voor onverwachte uitgaven en onkosten komen te staan, komen ze braaf naar hun werkplaats en krijgen ze daar een bonus voor, van bijna nogmaals een maandsalaris extra. Niet voor daadwerkelijk werk, nee, alleen maar voor aanwezig zijn. Intussen kunnen ze, wànnéér ze aanwezig zijn, nog altijd gokspelletjes spelen op hun mobiele telefoons, digitale tablets en zo meer, of doen wat ze verder bezig houdt. Het gaat tenslotte om aanwezig zijn, en de “fundamentele prikkel” daartoe is geld, 300,- euro per dag.

Kijk, dat wil elke werknemer en elke scholier ook wel. Uitbetaald worden voor aanwezigheid. En ja, graag ook 300,- euro per dag. Dat geld schijnt er te zijn voor de mensen van het Eurloparlement. Maar laten we dat dan ook eens eerlijk doortrekken naar de gehele mensheid. Dus ook naar alle andere mensen, die op hun werk komen opdagen. En naar alle jeugdigen, die naar school moeten. Met de nadruk op “moeten”. Ze zitten daar tenslotte óók om te werken. Aan hùn toekomst. Hoeveel jeugdigen zouden naar school blijven gaan als ze ook aanwezigheidsgeld zouden krijgen? Ik schat dat het spijbelgedrag met tenminste 80% zal afnemen, evenals het vroegtijdig schoolverlaten. Niet dat dat betekent dat die jeugdigen meer leren, behalve dan natuurlijk dat aanwezigheid geld oplevert. Dat is natuurlijk wel het probleem van aanwezigheidsgeld.

Concurrentie versus competentie en nieuwsgierigheid
Zogenaamde experts als Dekker weten dat het nonsens is, dat geld daadwerkelijk een “fundamentele prikkel” is. Dat blijkt wel uit het feit dat Dekker zichzelf in zijn antwoord op de vraag: “Is het tijd voor een basisinkomen?” ook nog eens tegenspreekt. Hij zegt: “We weten dat werk over het algemeen mensen gelukkiger maakt, onder andere door de sociale functies die ermee verbonden zijn.” Dat houdt dus in, dat niet geld de “fundamentele prikkel” is om te werken, maar het gevoel van zich prettiger en gelukkiger te voelen, het sociaal kunnen meedoen in groepen en groeperingen, als men bezig is. Daarom pikken heel veel mensen het om “verplicht vrijwilligerswerk” te doen. Daar heeft dat kleine beetje geld dat ze als uitkering krijgen toegestopt niets mee te maken, noch de kleinzielige bedreiging die uitkering ook nog eens te korten als men weigert “verplicht vrijwilligerswerk” te doen, waarin men zich absoluut niet thuisvoelt. Werken geeft mensen niet alleen wat verlichting van de armoede-ellende, door er minder aan te hoeven denken, maar ook doordat ze voor zichzelf en voor anderen tenminste nog iets kunnen betekenen. En geloof maar en vooral reken-maar(-eens-uit) dat veel zogenaamde economie-deskundigen daar gretig misbruik van maken. Voor hen draait het slechts om concurrentie, om er voor te zorgen dat sommige mensen, zijzelf incluis, de winnaars zijn en blijven, terwijl anderen als verliezers straks ook voor hen moeten werken en het meeste van hun geld, lees energie, moeten inleveren.

En hoewel concurrentie, de wil om te winnen, van nature een sterke prikkel kan zijn, is het zeker niet de enige en zelfs niet de eerste prikkel, waarom de meeste mensen bezig willen zijn en willen werken. Twee andere, daadwerkelijk fundamentele gevoelens, die vrijwel nooit genoemd worden in verband met het bezig zijn van de mens, zijn “zich competent voelen” en “nieuwsgierigheid”. Elke mens is nieuwsgierig naar zijn directe omgeving en naar zichzelf. En elke mens wil ook competent zijn, dat wil zeggen in staat zijn op zichzelf te (be)staan en dat stap na stap te verbeteren en uit te breiden. Dat betekent niet dat elke mens per se beter wil zijn dan elke andere mens. Sommigen willen dat, de meesten niet. De meeste mensen levert het plezier op competent te zijn, levert het plezier op om nieuwe ontdekkingen te doen, levert het plezier op bezig te zijn. De meeste mensen levert het echter slechts frustratie en angst op verplicht te worden om voortdurend te concurreren en in competitie te zijn met hun medemensen. Het zijn alle redenen, waarom de 99% zo manipuleerbaar is voor de 1%.

Een O.B.I. staat gelijk aan “gratis geld”! Puur leugen en bedrog!
Een O.B.I. staat gelijk aan “gratis geld”! Alleen wanneer mensen leven in de verengde realiteit van de economieën, die, met geld als de “fundamentele prikkel”, 99% van de mensheid terroriseren, is een Onvoorwaardelijk BasisInkomen inderdaad “gratis geld”.

In feite echter heeft iedere mens, ongeacht waar hij of zij geboren wordt op Aarde, evenveel recht als elke andere mens op de mogelijkheden en energieën van die Aarde. Elke mens heeft op grond van geboorte, of noem het “aanwezig” zijn, derhalve gelijke rechten op voldoende en goede voeding, zuiver drinkwater, een goed onderdak met voldoende privacy, goede gezondheidszorg, goed onderwijs en zo verder. Alle noodzakelijke dagelijkse levensbehoeften dienen voor elke mens gelijk te zijn. Daar dient niet nutteloos om gevochten te moeten worden, niet op het niveau van zogenaamde unies van naties en naties, noch op het niveau van het gezin. Dat dient geregeld te worden met aanwezigheidsgeld, zonder verplichtingen tot werk. Een Onvoorwaardelijk BasisInkomen.

Een dergelijk inkomen leidt daarnaast tot veel positieve vooruitgang. Ik noem er hier kort drie.

Het Onvoorwaardelijk BasisInkomen leidt ten eerste tot rust en onthaasting van alle mensen. De druk van onzinnig energie verspillen aan concurrentie-dwang wordt weggenomen en de daarvoor niet meer benodigde energie kan benut worden, zoals elke individuele mens dat zelf wenst en wil. En inderdaad, zelfs in een samenleving op deze basis dient gewerkt te worden. Maar is het streven, wat ons allen binnen de geïndustrialiseerde en de daarom zogenaamd ontwikkelde landen sinds de start van de Industriële Revolutie is voorgehouden, niet om zó te machinaliseren en zó te automatiseren en zó te digitaliseren, dat alle mensen minder tijd aan betaald werk, werk voor derden, hoeven te besteden? Is dat ook niet wat in feite al zeer lange tijd kan en mogelijk is? Kijk eens naar het aantal werklozen, mensen die niet meer terecht kunnen in de verengde categorie: Werken voor derden. En kijk eens naar het aantal werkenden, die nog wel in die verengde categorie bezig kunnen zijn. Waarom wordt de werklozen niet een driedaagse werkweek aangeboden, zodat de werkenden ook een driedaagse werkweek kunnen gaan beleven? De andere vier dagen zijn dan voor een ieder vrij om te werken voor de tweeden en de eerste, voor het gezin, voor vrije tijd, voor eigen ontplooing en zo verder. Intussen zal de machinalisering, de automatisering en de digitalisering voortgaan, maar op een rustiger en meer weloverwogen tempo, en zal nog meer vrijheid van betaald werken, vrijheid van werken voor derden, mogelijk worden. Het enige wat dat tegenhoudt is de bizarre manier waarop er met geld wordt omgegaan. Het Onvoorwaardelijk BasisInkomen is een goede weg om die transitie, die overgang van een vijfdaagse werkweek voor de ene mens naar een driedaagse en voor de andere mens van een tot-werkloosheid-gedoemd bestaan naar een driedaagse werkweek te vergemakkelijken. Naar school gaan en wèrken aan je toekomst en daarmee die van elke andere mens, dient evenzeer uitbetaald te worden. Want waarom moeten scholieren gratis werken aan hun toekomst en daarmee die van alle anderen? Een Onvoorwaardelijk BasisInkomen maakt dat mogelijk. Het kan zelfs leiden naar een balans in het werken voor de eerste, de tweeden en voor de derden.

Ten tweede is het pas wanneer alle mensen, middels een rechtvaardige economie, evenveel toebedeeld krijgen mogelijk dat de meeste mensen in staat zullen zijn om zich ten volle te ontplooien, waarbij nieuwsgierigheid en competentie de drijfveren zullen worden om vooruitgang te boeken. En niet de drijfveren angst en concurrentie-dwang om bijvoorbeeld op straat gezet te worden, lees: verbannen, in de eigen omgeving van dorp, stad en land, omdat men niet in staat blijkt te zijn een redelijk betaalde baan te bemachtigen bij een derde en die vervolgens krampachtig vast te houden en te verdedigen, zelfs als die baan in de verste verte niets van doen heeft met de eigenlijke interesses en mogelijkheden en talenten. Dat verspilt enorme hoeveelheden energie aan nutteloze zorgen en even nutteloze en verkeerde handelingen om dit te voorkomen. De mens wordt daarmee geboeid en gevangen gehouden in een verengde hoeveelheid aan mogelijkheden, die haar en zijn daadwerkelijke ontplooiing in de weg staan, en daarmee die van ons allemaal, van de gehele mensheid.

Ten derde zal in een economie gebaseerd op een Onvoorwaardelijk BasisInkomen de criminaliteit verbonden aan verplicht geld scoren sterk dalen, evenals alle andere vormen van criminaliteit, die afgeleide zijn van problemen met tekort aan geld en teveel aan geld. En alle energie, die daarmee bespaard kan worden kan gestopt worden in de voorkoming van andere vormen van criminaliteit, waardoor ook deze af kunnen nemen. Denk ook eens aan alle zogenaamde veiligheidsmiddelen als “poortjes” en de zee aan pasjes en identiteitsbewijzen die nauwelijks tot niet meer nodig zullen zijn. De Aarde wordt daarmee voor elke mens weer vrij om te gaan en te staan waar zij wil. Juist economieën gebaseerd op geld, of beter op hoe je er meer van weet te bemachtigen middels concurrentie-dwang, zodat je kunt baden in zogenaamde weelde, leiden tot onnodig veel en extra criminaliteit. Want als er één veel heeft, willen vele anderen dat ook. Het gevolg is dat criminaliteit, allemaal vanwege dat geld, de “fundamentele prikkel” en het middel om die luxe te verkrijgen, hoog zal zijn en altijd zal toenemen. Van witte boorden-criminaliteit tot bankkraken tot proletarisch winkelen tot familieleden, die elkaar de hersens inslaan om testamenten.

Samenvattend
In een rechtvaardige economie, gebaseerd op een gelijke verdeling van energieën en mogelijkheden, bestaat geen “gratis geld”. Er bestaat wèl een Onvoorwaardelijk BasisInkomen, die het elke mens mogelijk maakt zich te ontplooien op basis van eigen mogelijkheden, nieuwsgierigheid en competentie, en ja, zelfs voor die mensen die dat nodig hebben voor een deel op competitie. Maar dat laatste mag nooit en te nimmer leiden tot overheersing van andere mensen.

Daadwerkelijk fundamentele prikkels “om te werken en door te leren” zijn naast, nee, zelfs vóóraf aan de prikkel tot competitie en concurrentie, de prikkel van nieuwsgierigheid en de prikkel van competentie. “Gratis geld” zoals het Onvoorwaardelijk BasisInkomen vaak wordt genoemd, zal deze prikkels niet wegnemen. Kortom geld is absoluut geen “fundamentele prikkel” om te werken. De daadwerkelijke en meest “fundamentele prikkel” is de wens en de wil zo lang en zo plezierig mogelijk te leven en te overleven. Geld is hooguit een middel om dat tussen mensen te vereenvoudigen. Maar daar is in onze economieën nauwelijks tot niets meer van terug te vinden.

Fabian Dekker mag afgestudeerd zijn aan een universiteit, maar hij is zeer zeker niet afgestudeerd aan de “universiteit van het leven”, of misschien beter afgestudeerd aan het “universum van het leven”. Misschien wordt het tijd dat hij als arbeidssocioloog van de Erasmus Universiteit te Rotterdam eens buiten zijn kleine fantasie-realiteitje van verzonnen geloof en wetenschapsideeën stapt. Dat zou de kennis en kunde van zijn studenten ook ten goede komen.

Kees Deckers

 

[1] http://www.intermediair.nl/weekblad
/20140508/?utm_source=email&utm_medium=email&utm_term=feel_good&utm_content=2014wk19&utm_campaign=iw&e=1#9

 

Het bericht Een Fundamentele prikkel tot Misleiding verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Joeri Oltheten over het basisinkomen – UAB Congres Rond Geld

joeri-oltheten

joeri-olthetenJoeri Oltheten bij het congres ‘Rond Geld’ van de Universiteit voor het Algemeen Belang.

Lezing van 30 april 2014 aan de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen

Het bericht Joeri Oltheten over het basisinkomen – UAB Congres Rond Geld verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Vooruitgang en de legitimiteit van politiek en media

We leven in een tijd van ongeziene technologische vooruitgang. Een vooruitgang die gedreven wordt door Moore’s Law, die in het kort inhoudt dat computer/rekenkracht elke 18-24 maand verdubbeld. De implicatie van een wetmatigheid als deze is dus een exponentiële groei zowel in computerkracht als in alle technologieën waarbij gebruik gemaakt of kan gemaakt worden van

[continue reading…]

Het bericht Vooruitgang en de legitimiteit van politiek en media verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Servercrash legt boel plat! Maar alles draait weer!

Een dag voor de Europese verkiezingen zorgde een servercrash dat het netwerk  plat lag. OP dezelfde server staat ook de webiste van het UBIE en basicincome2013.eu. Tevens een aantal andere sites die niet geheel conform de huidige maatschappelijke visie zijn. Allemaal waren ze weg. Nu geloof ik niet in samenzweringen, maar ik weet dat ze […]

The post Servercrash legt boel plat! Maar alles draait weer! appeared first on Nederlandstalig Netwerk Basisinkomen.

Stemadvies voor de Europese Verkiezingen

Op deze pagina een overzicht van partijen die voor de Europese verkiezingen van 2014 het basisinkomen in meer of mindere mate ondersteunen en/of propageren, al dan niet onder voorwaarden. De lijst is een opsomming per lijstnummer, landen alfabetisch, de volgorde geeft geen voorkeur aan. Gevestigde partijen hebben geen melding over basisinkomen opgenomen in hun programma’s, […]

The post Stemadvies voor de Europese Verkiezingen appeared first on Nederlandstalig Netwerk Basisinkomen.

Jong Groen voor Basisinkomen!

Promofilmpje van Jong Groen! voor het Europees Basisinkomen. Tijd om het verder onder de aandacht te brengen! Waar wachten we op?!

The post Jong Groen voor Basisinkomen! appeared first on Nederlandstalig Netwerk Basisinkomen.

Lof van de werklozen

Terwijl ze kiezen voor het verdeel en heers principe, weten onze nationale en Europese overheden heel goed met wat ze bezig zijn: zondebokken zoeken.

Toen Paul Lafargue[1] zijn pen ter hand nam om zijn meesterwerkje ” recht op luiheid”[2] te schrijven, werd dit toen beschouwd als een soort (clowneske) nabootsing, een provocatie, een uitdaging ook gericht op het deftige establishment van de productiviteit die hij altijd maar vastere voet zag krijgen rondom hem.Nochtans, dertig jaar later na het verschijnen van dit werk, is zijn boodschap pertinenter dan ooit, is het krachtiger en wijst het op nieuwe uitdagingen, nog meer dan toen hij ermee bezig was.

Want terwijl Europa, als gevolg van de nalatigheid van de overheden die niet in staat zijn om te begrijpen dat het idee van bezuinigingen een belediging is voor de intelligentie (al was het maar die van de economen die eerst voorstander waren ervan en zich dan weer terughoudender opstelden), zich verdedigd via…bezuinigingen, zinken we steeds dieper in de duisternis, en verwerd het recht (op luiheid) verdedigd door Lafargue, tot de ultieme belediging.

En ja, het is waar dat het belangrijkste doelgroep van de beledigingen, van de spot bedacht door gewone mensen, of uitgedrukt door beleidsmakers, door columnisten en zelfs intellectuelen, zich nooit goed heeft kunnen verdedigen – want het is gemakkelijk om weerloze werklozen te stigmatiseren en er het doelwit bij uitstek van te maken.

Volgens de hedendaagse ethos van soberheid, zijn de werklozen de belichaming van een soort van obsceniteit: terwijl de rest van de wereld probeert te vechten om te overleven en werkt aan het voortbestaan van de al te haperende economie, profiteren de werklozen van een uitkering die ze zomaar op regelmatige basis krijgen. Logisch toch dat de goegemeente daar woedend op wordt.

Hoe verrot het economisch ideaal ook geworden is, gaan werken wordt nog steeds beschouwd als een burgerplicht en werklozen dat zijn dus mensen die zich enkel nestelen in het tegengestelde daarvan: nietsdoen.

Onze overheden verworden meer en meer tot boekhouders en vinden dat teveel geldstromen richting een, weliswaar groeiende groep, marginalen gaat en er ook nog eens teveel uitkeringen naar “arbeiders” gaan.

Niet alleen is deze opvatting vals, en wordt ze gekenmerkt door haat, door leugens en door verkeerde informatie, maar ze brengt ook tweespalt bij de mensen die het niet meteen allemaal gaan slikken wat ze worden wijsgemaakt.

Het idee verspreiden dat werklozen levende luierikken zijn die profiteren van de maatschappij en vooral van de kleine dappere groep dat nog steeds in de maatpas loopt van dat kapitalisme dat in feite al lang het grote banditisme belichaamd, want in feite is het vooral dat: een zoveelste variatie op het goede oude principe van verdeel en heers – geen macht zonder de verdeel en heers techniek!

Maar misschien verkiest u liever deze vergelijking: de werklozen voorstellen als een soort plunderaars van de sociale zekerheid waarvoor de belastingbetalers moeten opdraaien is een manier om ons te doen geloven dat er in de maatschappijj twee soorten burgers bestaan: zij die betalen en zij die niet betalen.

En zij die dus niet betalen, want integendeel ze kosten geld en dragen niets bij en zijn verworden tot een soort last en dit terwijl het algemene credo van kostenverlaging een ware geloofsbelijdenis is geworden, zij beginnen aan hun bestaansreden te twijfelen, durven zich haast niet meer te tonen in de middens van de hardwerkende helden die dit allemaal moeten betalen.

Diegenen die niet betalen zijn geen echte burgers, of zelfs echte mensen: ze zijn parasieten, ongewenst en overbodig.

Zo zijn deze werklozen in feite de dode tak geworden die dringend moet afgezaagd worden zodat de goede takken, de werkenden, eindelijk de vruchten van hun hun werk kunnen oogsten- alsof een overheid nooit op een andere manier dan deze heeft gehandeld.

Door te kiezen voor de verdeel en heers techniek rond de kwestie van de werkloosheid, weten de regeringen van de Europese landen heel goed wat ze doen: door met de vinger te wijzen naar werklozen en met behulp van een morele chantage-taal (laziness!) worden de zondebokken vlug gevonden.

In feite verbergen ze hiermee enkel hun eigen onvermogen omdat ze er niet in slagen de schatkisten, die ze decennialang zelf leeggeplunderd hebben, weer aan te vullen.

Maar meer nog is het een manier om hun macht te bevestigen over de levens van de burgers onder hun bewind, en vooral, om duidelijk te maken dat zij, en zij alleen, wikken en wegen over de vrijheid van de burger in kwestie.

Werken zou, in een fatsoenlijke samenleving, een vrije keuze moeten zijn voor elk lid van die samenleving en hezelfde geldt voor de vrije keuze van de werkomstandigheden (of de aanwezigheid ervan) in plaats van als een zwaard te rusten op de nek van iedereen ,met de latente dreiging dat je op een dag ongewenst bent.

De werklozen als ongewenst beschouwen, betekent inderdaad te overwegen dat het leven niet een kwestie is van keuze – of als het een kwestie is van keuze, het enkel een keuze is uit een flinterdunne catalogus waarin de definitie staat van de goede belastingbetaler.

Voldoende middelen inzetten om iedereen een echte keuzevrijheid te bieden, in plaats van achter diegenen aan te hollen die er het symbool van zijn geworden, zou al lang de machthebbers hebben doen beseffen dat werkloosheid in feite gewoon een geldprobleem is.

Vandaag groeit het besef: in feite is alles machtsvertoon – de macht om te beslissen over het leven van de anderen zonder rekening te houden met de standpunten van de anderen.

Auteur: Laurent de Sutter

heel vrij vertaald door Christina Lambrecht

Laurent de Sutter is Professeur de théorie du droit (Vrije Universiteit Brussel), visiting honorary research fellow (Benjamin N. Cardozo School of Law, New-York), directeur de collection Presses Universitaires de France.

Bron: http://www.lalibre.be/debats/opinions/eloge-des-chomeurs-5279c84235703e420f40652a

Noten:

Minder werken is de oplossing voor bijna alles!

Ruim een eeuw lang werd onze werkweek steeds korter. Maar sinds de jaren tachtig werken we alleen maar meer. Een raadsel, want een kortere werkweek is de oplossing voor bijna alle grote problemen van deze tijd, zo stelt Rutger Bregman in dit prachtig betoog op De Correspondent [1]

Keynes waagde zich in de jaren ’30 aan een blik vooruit. In 2030, voorspelde hij, zou de mens worden geconfronteerd met zijn grootste uitdaging ooit. Wat te doen met zeeën van vrije tijd? Met een flinke slag om de arm voor nog meer ‘desastreuze fouten’ van politici, zou de westerse levensstandaard in 2030 minstens vier keer zo hoog moeten zijn als in 1930. We zouden dan in 2030 nog maar vijftien uur per week moeten werken.

Lange tijd zag het er naar uit dat we in die droom zouden slagen. Maar in de jaren tachtig kwam de krimp van de werkweek knarsend tot stilstand. Geld werd niet meer in tijd, maar in spullen omgezet. In Nederland krimpt de werkweek sinds 1990 niet meer. Drie kwart Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2012 van de werknemers gaat gebukt onder hoge tijdsdruk, een kwart werkt structureel over en één op de acht kampt met burn-out klachten. Werk en vrije tijd zijn ook steeds moeilijker van elkaar te scheiden.

En toch, minder werken, voor welk probleem is het niet de oplossing?

  • Stress? Onderzoekers van de Universiteit van Cambridge concludeerden in 2010 dat een kortere werkweek dé manier is om gezonder en gelukkiger te leven.
  • Slecht onderwijs? Nergens krijgen kinderen zo weinig les als in Finland. En nergens scoren ze hogere resultaten.
  • Klimaatverandering? Een recent rapport windt er geen doekjes om: een wereldwijde verschuiving in de richting van een kortere werkweek zou de CO2-uitstoot, deze eeuw nog, kunnen halveren.
  • Ongelukken? Overwerk is dodelijk. Er worden meer fouten gemaakt tijdens lange werkdagen. Chirurgen die te hard werken schieten vaker uit, militairen die te weinig slapen schieten vaker mis.
  • Emancipatie? Landen met de kortste werkweek scoren steevast het hoogst in de emancipatieranglijstjes.

Een kortere werkweek betekent niet dat we minder gaan doen. Integendeel, de OESO schat de waarde van al ons onbetaald werk (huishouden, mantelzorg, vrijwilligerswerk) nu al op de helft van het bbp. En als we dat onbetaalde werk dan belonen met een Onvoorwaardelijk Basisinkomen[2], dan hebben we het financiele probleem ook opgelost. Nu is de vijftienurige werkweek alsook het basisinkomen nog een droom, een hersenschim, een utopie.  Maar in de afgelopen eeuwen zijn er heel wat utopieën verwezenlijkt.

Bron: http://www.beurs.com/2013/10/04/we-hebben-de-oplossing-voor-bijna-alles-gevonden-minder-werken/31957

Ook leuk om te lezen: http://www.spitsnieuws.nl/archives/binnenland/2012/06/meer-luieren-minder-werken

De staat probeert “de participatiemaatschappij” van haar burgers in te kapselen

Op donderdag 3 oktober is Piet van der Lende naar twee lezingen geweest die werden georganiseerd door het Wageningen Alumni Netwerk, een club van oud-studenten van de universiteit Wageningen. Het onderwerp van de bijeenkomst was “Coöperaties, het businessmodel voor 2013”. De lezingen werden gegeven door Tine de Moor, hoogleraar “Instituties voor collectieve actie in historisch perspectief”, en landbouweconoom Ruud Huirne, directeur Food & Agri Nederland Rabobank en hoogleraar coöperatief ondernemerschap. De lezingen boden in zijn ogen interessante nieuwe invalshoeken bij de vraag waar het concept van “de participatiemaatschappij” vandaan komt en met welke knelpunten burgers te maken krijgen wanneer ze op basis van zelfregulering, zelfbestuur en collectief eigendom de participatie in de maatschappij vorm willen geven.

Piet van der Lende:

Eerst een waarneming van mijn kant. Meestal heeft activistisch links de volgende analyse van het concept van “de participatiemaatschappij”. Men beschouwt het als een ideologisch offensief van de staat, meer precies deze rechtse regering, om te verhullen dat er een grootscheepse overdracht van rijkdom naar de banken heeft plaatsgevonden, en om in het kader van de bezuinigingen die aan de burgers worden opgelegd de gevolgen van die bezuinigingen nog enigszins op te vangen. Uitkeringen, voorzieningen in de zorg, het maatschappelijk werk, buurtvoorzieningen en dergelijke worden in hoog tempo afgebroken en tegelijkertijd blijft er een grote behoefte bestaan aan een bepaald niveau van die voorzieningen. Door nu de burgers via dwang of chantage (het concept van “het affectief burgerschap” of van werken met behoud van uitkering, dat wil zeggen: dwangarbeid) op te leggen dat ze de verzorging van hun naasten en het in stand houden van bijvoorbeeld buurtvoorzieningen op zich nemen, kunnen zij via voornamelijk onbetaalde (zorg)arbeid de gaten opvullen die door de bezuinigingen vallen.

Althans, dat is de bedoeling van vooral de sociaal-democraten, die op zich nog wel het probleem zien dat de sociale samenhang in verschillende buurten, ja, in de hele samenleving verloren dreigt te gaan als die gaten niet worden opgevuld. Tegelijkertijd echter hebben die sociaal-democraten een compromis gesloten met de liberalen om drastische bezuinigingen door te voeren. Zij zijn het dus die er met name op aandringen om het concept van “de participatiemaatschappij” te verdedigen en van de grond te trekken. De opkomst van “de participatiemaatschappij” is een gevolg van de crisis en moet verhullen dat de regering op keiharde wijze de samenleving aan het afbreken is en de rechten van chronisch zieken, werklozen en anderen volop verkwanselt.

In het verlengde van deze gedachtegang, waarbij de rechtse regering dus het initiatief van “de participatiemaatschappij” in handen heeft, gaan linkse activisten na wat de mogelijkheden van verzet tegen de sociale afbraak zouden kunnen zijn en hoe die beter vorm gegeven zouden kunnen worden. Dat wil zeggen: hoe mensen van onderop zelf verzet zouden kunnen ontwikkelen. In dat kader klinkt vaak de verzuchting, in de wandelgangen en op vergaderingen, dat mensen apathisch zijn, niet in actie willen komen en de gebeurtenissen over zich heen laten gaan. Deze analyse heeft dus twee uitgangspunten: 1. Het is de machtige staat die het heft in handen heeft, het initiatief neemt en van bovenaf zaken oplegt en aanstuurt; 2. De burgers komen nauwelijks tegen deze ontwikkeling in verzet, reageren niet, laten alles passief over zich heenkomen, en nemen geen initiatieven.

Middeleeuwen

Geheel anders is de analyse van De Moor, die niet bepaald radicaal is. Ze lijkt een soort maatschappij voor te staan met een combinatie van een markteconomie en collectieve initiatieven. Haar achterliggende maatschappij-analyse is hier en daar aanvechtbaar, bijvoorbeeld wanneer ze meegaat in de vertogen over de tegengestelde belangen van jongere en oudere generaties. Maar toch zijn haar waarnemingen interessant. Ze is van huis uit een historica die de opkomst en ondergang van initiatieven voor zelfbeheer en zelfregulering door burgers heeft bestudeerd. Ze noemt dat “instituties voor collectieve actie”. Daarbij blijken er drie grote golven geweest te zijn in de West-Europese geschiedenis waarin mensen zelf het heft in handen namen, los van de staat en gedeeltelijk tegen het marktdenken in, waarbij ze groepsgewijs de productie van goederen en diensten en de regulering van de lokale samenleving vorm gaven.

De eerste golf van initiatieven ligt in de Middeleeuwen. Na ongeveer 1100 ontstonden in Nederland de steden en werden kooplieden steeds belangrijker in de handel. Ook werd de productie van niet-agrarische goederen, dus van ambachtslieden, in die steden geconcentreerd. De opkomst van de steden ging gepaard met een bevolkingsexplosie. Nieuwe moerasgebieden werden ontgonnen waarbij de boeren die dat deden niet langer meer horige van een heer wilden zijn, maar vrije boeren wensten te worden die pacht zouden gaan betalen. Vanaf 1200 tot 1300 zien we dan de opkomst van gilden, markegenootschappen in de dorpen met grond van de dorpsbewoners gemeenschappelijk in eigendom en die gezamenlijk bestuurd werden, burenhulpstructuren, en in het noorden van Nederland een grote mate van zelfstandigheid in het besturen van de samenleving in min of meer autonome gebieden, die niet meer onderworpen waren aan de principes van het leenstelsel. Omstreeks 1100 was er wel een rauw soort kapitalisme in opkomst in de groter wordende steden, al bleven veel rurale gebieden sterk op zelfvoorziening buiten de markt gericht. De opkomst van collectieve instituties was een reactie op de doorgeschoten marktwerking.

De tweede golf van initiatieven ligt aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Toen was er onder leiding van de liberalen een sterk doorgevoerde kapitalistische markteconomie, die veel ellende, armoede, verpaupering en desintegratie met zich meebracht. In de opkomende arbeidersbeweging werden nieuwe collectieve instituties opgericht, de vakbonden, die de rechten van de arbeiders moesten verdedigen. Maar daarnaast was er ook een nieuwe golf van initiatieven om in zelfbeheer de productie van goederen en diensten weer ter hand te nemen buiten de kapitalistische markteconomie om, of om als groep in die markteconomie sterker te staan tegenover puur kapitalistische producenten. Zo kwam de coöperatieve gedachte op. Kleine ondernemers, bijvoorbeeld boeren, richtten coöperaties op om via samenwerking de leverantie van grondstoffen, verzekeringen tegen bedrijfsrisico’s en de afzet van producten te organiseren, zodat ze puur kapitalistische ondernemingen beter konden beconcurreren en de opbrengsten van hun bedrijfsvoering aan hen zelf ten goede kwamen en niet verdwenen in de zakken van de rijken. Ook deze tweede golf van initiatieven is dus een reactie op de sterk doorgevoerde, rauwe kapitalistische markteconomie.

Volgens De Moor staan we nu aan het begin van een derde golf. Coöperatieve samenwerkingsverbanden, broodfondsen voor zzp-ers, woon-werk gemeenschappen, collectieven voor de productie van duurzame energie en dergelijke schieten als paddenstoelen uit de grond. Dergelijke initiatieven zijn er bijvoorbeeld ook veel in de zorg. De Moor produceert statistieken waaruit die derde golf blijkt. Bijvoorbeeld de sterke toename van het aantal coöperatieve samenwerkingsverbanden sinds 2005. De Moor ontkent dat dit het gevolg is van de economische crisis. Want de opkomst van de derde golf stamt al van voor die crisis.

Ideologisch offensief

Wat kunnen we nu op grond van deze beweging van drie golven concluderen? Ten eerste lijken de collectieve instituties waartoe mensen in de drie historische golven het initiatief namen, een gevolg te zijn van extreem doorgevoerde marktwerking. Het is dus wel degelijk zo dat mensen daar op reageren, ook nu. Volgens de theorie van vraag en aanbod zorgt de markt ervoor dat altijd alles zo goedkoop mogelijk voor een goede kwaliteit wordt geproduceerd daar waar dat het beste kan. Maar in de praktijk komt daar niets van terecht. Door monopolievorming, door het ontstaan van grote bedrijven die de markt beheersen of verdelen en door andere nadelen van de markteconomie wordt er flink inefficiënt geproduceerd. De collectieve instituties zijn een reactie op drie punten waar het gaat om het falen van de markt bij de productie van goederen en diensten, namelijk de prijs, de kwaliteit en de toegankelijkheid. Mensen zetten zelf initiatieven op voor de productie omdat op de markt een te hoge prijs moet worden betaald, soms in combinatie met een slechte kwaliteit, of omdat bepaalde dure diensten niet voor alle lokale bewoners of belangengroepen toegankelijk zijn. In feite is dus ook de derde golf een reactie op het neo-liberalisme met zijn dogma van de vrije markteconomie.

Maar dat betekent in het verlengde daarvan ook dat “de participatiemaatschappij” (in de zin van: de burger neemt zelf het heft in handen en regelt de dingen samen met anderen) niet een initiatief is van de staat die dit principe van bovenaf aan de samenleving oplegt. Nee, het is andersom: de mensen hebben met allerlei initiatieven van zelfregulering gereageerd op het neo-liberalisme, en het ideologisch offensief van bovenaf door de staat is juist een reactie daarop. Maar een reactie met welk doel? Enerzijds lijkt dit ideologisch offensief aan te sluiten bij de initiatieven van de mensen. De staat lijkt te zeggen: “Goed zo, doen jullie het zelf maar, dan kunnen wij in tijden van economische crisis de begrotingsproblemen oplossen. Slaan we twee vliegen in een klap.” Maar is dat werkelijk de bedoeling van de staat? Hier komen we bij een ander punt wanneer we de drie golven nader bekijken. Het blijkt namelijk dat het om golfbewegingen gaat. De gilden en markegenootschappen in de dorpen van Drenthe zijn allang verdwenen. Ook de vele coöperaties die aan het einde van de negentiende eeuw werden opgericht, waren vaak maar een kort leven van enkele decennia beschoren. Hoe het in dat opzicht met de initiatieven van de derde golf zal gaan, valt nu nog niet te zeggen. Wanneer we kijken naar de teloorgang van de eerste twee golven, blijkt de rol van de staat hierbij zeer groot te zijn geweest.

Privé-eigendom

Wat betreft de oude collectieve instituties van de Middeleeuwen kan worden gesteld dat die pas aan het einde van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw verdwijnen met de opkomst van de natiestaat, die het kader werd voor de regulering van de kapitalistische markteconomie. Ik wil hier nu niet uitgebreid de functie van de natiestaat in het kapitalisme behandelen, maar kort door de bocht gezegd komt het erop neer dat de natiestaat de leverantie van arbeidskrachten aan de kapitalisten, de bescherming van hun belangen en de regulering van de concurrentie op de markt moet organiseren. Dat betekende begin negentiende eeuw dat in diverse nieuwe natiestaten in Europa de gilden en andere collectieve instituties eenvoudigweg door middel van wetgeving werden verboden en dat collectief bezit, bijvoorbeeld van grond, werd geprivatiseerd. Dat gebeurde ook met een ideologisch offensief, namelijk met het verhaal dat het per definitie ging om achterlijke, archaïsche samenlevingsvormen die de maatschappelijke vooruitgang zouden tegenhouden. Privé-eigendom van de productiemiddelen werd door de nieuwe natiestaten afgedwongen in de zogenaamde “enclosures”. Gemeenschappelijk bezit van grond of van andere productiemiddelen zouden ervoor zorgen dat de arbeiders zich niet voldoende inspanden. Daarom werden in diverse Europese landen, zoals Engeland, langdurige campagnes gevoerd om de gemene gronden bij wet te privatiseren, waarbij de boeren soms met geweld van hun land werden verdreven om zo arbeidskrachten ter beschikking te hebben voor de opkomende industrieën. In 1811 werd ook in Nederland een wet aangenomen die moest zorgen voor privatisering van de markegronden.

Hoewel ik De Moor dat niet zo heb horen analyseren, zou gezegd kunnen worden dat de natiestaten indirect ook een rol hebben gespeeld bij de teloorgang van vele collectieve instituties uit de tweede golf. Immers, vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw zien we de opkomst van het neo-liberalisme, waarbij een sterk doorgevoerde kapitalistische markteconomie via nieuwe regelgeving en het afbreken van oude regelgeving de belangen van grote ondernemingen internationaal gaat beschermen. Wat betekende dat voor coöperatieve verbanden en andere collectieve instituties? Zij raakten verstrikt in processen van schaalvergroting en vergaande aanpassing aan de markteconomie met zijn moordende concurrentie. Anderen gingen teloor in de concurrentiestrijd met puur kapitalistische ondernemingen. Zo ontwikkelden coöperaties als de Rabobank zich in feite tot puur kapitalistische ondernemingen die met de idealen van de coöperatieve gedachte niets meer van doen hebben.

Wat gebeurt er nu tijdens de derde golf? Het is de staat die reageert op initiatieven van mensen om zich tegen de uitwassen van de kapitalistische markteconomie te beschermen en om de vercommercialisering van het dagelijks leven in te perken. De Moor ziet naar aanleiding van de derde golf wat al te rooskleurig een nieuwe samenleving opdoemen, waarin staat, markt en collectieve instituties elkaar zouden aanvullen en waarbij een grotere sociale rechtvaardigheid bereikt zou worden. Als hypothese kan in het licht van de geschiedenis over de functies van de natiestaat worden geconcludeerd dat ook nu de staat erop uit is om met een golf aan wetgeving en maatregelen de collectieve instituties van de burgers die sinds 2005 aan het ontstaan zijn, onder haar controle te brengen. Zo kan de natiestaat haar functie blijven vervullen: het beschermen van de belangen van puur kapitalistische ondernemingen, het garanderen van de beschikbaarheid van arbeidskrachten voor de ondernemingen, en het ontwerpen van regelgeving die arbeidskrachten, consumenten, bejaarden, buurtbewoners en anderen in hun denken en doen onderwerpt aan de tucht van de markt. De ervaringen met de eerste golf leren dat de natiestaat desnoods met geweld haar doelen aan de burgers oplegt, wanneer de beschikbaarheid van arbeidskrachten voor de grote kapitalistische ondernemingen in gevaar komt, doordat mensen zelf van onderop de productie van goederen en diensten gaan organiseren. Nader onderzoek van recente regelgeving in het kader van “de participatiemaatschappij” zou moeten uitwijzen in hoeverre deze hypothese klopt. Het hangt er dan toch weer vanaf in hoeverre in het verlengde van de derde golf een politieke beweging op gang komt waarin burgers de ruimte verdedigen om zichzelf te organiseren en zelf beslissingen te nemen.

Broodfondsen

Na de lezing van De Moor was Huirne aan de beurt. Hij ging voornamelijk in op de moeilijkheden die coöperaties ondervinden en de knelpunten in het functioneren ervan. Daarna volgde een discussie waarbij Huirne uiteraard onder vuur kwam te liggen van de aanwezigen in de zaal, omdat de Rabobank volgens hen nauwelijks meer een coöperatie te noemen is. Volgens de aanwezigen hebben de leden niets meer te zeggen en functioneert de bank in feite als welke andere bank dan ook. Naast de discussie daarover kwamen ook andere punten ter sprake die Huirne in zijn inleiding had genoemd. Zoals de onderlinge verhoudingen tussen verschillende coöperaties die in feite met hetzelfde bezig zijn. Een probleem in coöperatieland blijkt namelijk te zijn dat coöperaties soms ook elkaars concurrenten zijn. Ze beconcurreren elkaar op de prijs, kwaliteit en toegankelijkheid, net zoals andere kapitalistische ondernemingen dat doen. Dat schijnt bijvoorbeeld ook een probleem te zijn bij de zogenaamde broodfondsen die zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) oprichten die geen dure arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen betalen. Er is moeizaam overleg tussen de diverse broodfondsen van zzp-ers om afspraken te maken die concurrentie zouden kunnen voorkomen.

Ook kwam de zogenaamde reciprociteit ter sprake, dat wil zeggen: de wederkerigheid. Coöperaties komen tot stand omdat de leden iets inbrengen, actief zijn in de coöperatie en daar iets voor terugkrijgen. Wanneer er schaalvergroting is, dan komt die reciprociteit in gevaar. De leden kennen elkaar niet meer, weten van elkaar niet meer hoe ze functioneren en de coöperatie wordt voor hen een anonieme bureaucratie met haar eigen wetmatigheden en belangen. Daarom zouden de broodfondsen van zzp-ers in principe niet meer dan vijftig leden moeten tellen. In dat geval kent iedereen iedereen en weten ze veel van elkaar. Bij een grote anonieme organisatie ontstaat eerder het risico dat leden gaan frauderen door ziektegeld op te strijken terwijl ze niet ziek zijn. Om fraude te voorkomen zou dan een – vaak niet goed werkend – sanctiesysteem ingevoerd moeten worden. Bij een kleine coöperatie kennen de leden elkaar nog wel. Ze kennen elkaars situatie, kunnen elkaar aanspreken en kunnen ook meer morele druk en sociale controle uitoefenen, zonder dat met een sanctiesysteem gewerkt hoeft te worden. De Moor memoreerde dat vooral die coöperaties op de langere termijn succesvol zijn die niet zo’n sanctiesysteem hoeven te ontwikkelen en die niet te groot zijn.

De analyse van De Moor laat zien dat het ideologische offensief van “de participatiemaatschappij” eerder een defensieve reactie is van de staat op initiatieven en verdedigingssystemen van burgers van onderop. Daarbij is de staat momenteel zoekende hoe ze die vormen van zelfbestuur en zelfbeheer desnoods met geweld onder controle kan brengen. Dit alles werpt voor mij een nieuw licht op de mogelijkheden van coalities van mensen die zich tegen het neo-liberale marktgeweld willen verzetten. Daarbij moeten we niet uitgaan van de analyse dat de mensen allemaal zijn ingedut en alles gelaten over zich heen laten komen. En daarbij moeten we ook gaan inzien dat de staat niet almachtig boven de partijen staat, maar op zijn beurt ook reageert op wat mensen van onderop aan initiatieven ontwikkelen om te overleven in de neo-liberale jungle. De staat is druk doende om “de participatiemaatschappij” te kapen en in te kapselen die de burgers met elkaar proberen vorm te geven.

Piet van der Lende

Bron: http://www.doorbraak.eu/staat-probeert-participatiemaatschappij-burgers-kapselen/

Delen: